Haring
m. (-en), (als stofn. v., g. mv.), 1. bekende, platte, zilvergrijze, veel gegeten zeevis (Glupea harengus): een school haringen; (als stofn.) een vaatje haring (6, 12, I8 of 24 stuks); het tonnetje riekt altijd naar de haring, men verraadt altijd van welke afkomst men is, of welke opvoeding men gehad heeft; — ...