Grootmoeder
v. (-s), ook gro(ot)moe, omoe, opoe enz., iemands vadersmoeder of moedersmoeder: mijn grootmoeder van vaderszijde is overleden; de kleinkinderen komen grootmoeder gelukwensen; — je grootmoeder!, gezegd om te kennen te geven dat men er volstrekt niet aan denkt het te doen : hem geld lenen '! ja, zijn grootmo...