Wat is de betekenis van Gijp?

2025-07-23
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Gijp

Zie Gijsbert

2025-07-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gijp

gijp - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gijpen ♢ Ik gijp 2. gebiedende wijs van gijpen gijp! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gijpen gijp je?

2025-07-23
Jargon & Slang van Matrozen en mariniers

Marc De Coster (2017)

Gijp

Gijp - wacht u voor de gijp: wordt niet te roekeloos wanneer alles goed gaat. Slaat eigenlijk op het gijpen, d.i. het omslaan van de bezaan bij zwaar weer. Vgl. klapgijp.

2025-07-23
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Gijp

m -> Gijsbert. In Est (bij Geldermalsen).

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gijp

GIJP, v. (zeew.), het gijpen wacht u voor de gijp, pas op voor de gijp, neem u in acht voor het plotseling omslaan van het zeil, (soms fig.) wacht u voor de wisselvalligheid der fortuin; — (w. g.) met eene gijp. met eene zwenking hij kwam met eene gijp op mij af.

2025-07-23
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Gijp

Gijp, v. (-en), (zeew.). *-EN, ow. gel. (ik gijpte, heb gegijpt), ademhalen; (zeew.) plotseling wenden (van de zeilen); § op het -, liggen, op sterven liggen; (fig.) pas op de -, wacht u voor de wisselvalligheden der fortuin.