Fluit
v. (-en), 1. lang, dun, rolrond blaasinstrument met hoge toon; als muziekinstrument thans alleen als dwarsfluit; voor het signaalinstrument gebruikt men meest de verkleinvorm fluitje: op de fluit spelen; de bootsman blaast op een fluitje; — (Zuidn.) met het fluitje gewonnen, met het trommeltje verteerd, zo gewonnen, zo ge...