Dans voor twee personen. In de klassieke balletten is de pas de deux voorbehouden aan de ballerina en de sterdanser om hun techniek en virtuositeit te tonen.
Hij bestaat uit een entree, een adagio, een variatie voor de man, een variatie voor de vrouw en een coda.Bekende voorbeelden van pas de deux zijn: Odette-Odille en Siegfried uit Het zwanenmeer, Blue Bird pas de deux uit Doornroosje, Giselle en Albrecht uit Giselle, Swanhilda en Franz uit Coppélia, de Suikerboonfee en de prins uit De notekraker. Ook in moderne balletten worden pas de deux ingelast, maar deze volgen meestal niet de klassieke opbouw.
De rol van de danser is in de loop van de tijd erg veranderd. In de romantische periode werd hij wel eens spottend het ‘derde been’ van de danseres genoemd, omdat hij haar enkel hielp bij lift en pirouette. Nu heeft de man een eigen functie in de pas de deux. Hij moet een grote dosis techniek bezitten en bijzonder veel kracht ontwikkelen in de lift, zonder die inspanning te tonen. De danseres moet zeer sterke rugspieren bezitten, een mooie lijn tonen, een feilloze balance en sterke pointes hebben. Enkel de dansers met de beste techniek en de meeste ervaring kunnen een pas de deux dansen.
Een koreograaf waagt zich pas na jaren praktijk aan een pas de deux. Een geslaagde pas de deux is naast de danskwaliteiten van de dansers en de koreografische bekwaamheid van de koreograaf ook een kwestie van precieze berekening, timing en een goede verstandhouding tussen beide partners.