Er bestaat in feite geen overeenkomst betreffende de definitie van het begrip ‘modern ballet’. Voor de ene is ballet modern als het niet klassiek is en geen gebruik maakt van de ’"pointes, voor de andere is modern ballet gebaseerd op de klassieke ’"techniek, met toevoeging van nieuwe bewegingen en houdingen, naar eigen vinding van de koreograaf.
Modern ballet is een dansvorm die berust op het dynamisme en de verwerking van tegengestelden als ’"contraction en release. Beweging is de substantie van moderne dans en het lichaam is het enige instrument. In de meeste moderne dansvormen wordt geen gebruik gemaakt van attributen als de pointes. Alle bewegingen gaan uit van een centraal punt, de romp, die tevens uitgangs- en controlepunt is van de gegeven kracht. De vier principes waarop moderne dans steunt, zijn: substantie (de beweging), dynamiek, metakinesis (de psychische of mentale inhoud van de beweging) en vorm (het resultaat van de beweging). Het is duidelijk dat Martha Graham b.v. zich verder verwijderd heeft van het klassieke ballet dan Maurice Béjart. Beide koreografen behoren echter tot het overkoepelende genre ‘modern’ ballet.
Omstreeks 1920 ontstond bijna tegelijkertijd in Amerika en in Duitsland de strekking naar de moderne dans. Dat deze richting juist daar van de grond kwam is logisch omdat er nooit enige klassieke ballettraditie had bestaan. In Amerika was Isadora Duncan de voorloopster, in Duitsland waren dat Emile Jaques-Dalcroze en Rudolf von Laban. De ontwikkeling van de moderne dans uit deze twee polen was zeer complex: op verschillende momenten en in verschillende landen evolueerde de dans op een diverse manier. Meer in het bijzonder moet men spreken over vrije dans, expressionistisch ballet, contemporary dance, jazzballet en moderne vormen gebaseerd op het klassieke ballet.
Er was wel een enorm verschil tussen Duitsland en Amerika op het punt van de moderne dans. De Amerikaanse moderne dans heeft school gemaakt en talrijke dansers en koreografen gevormd. Het expressionistische ballet uit Duitsland is na twee generaties geëindigd.
De volgelingen hebben allen na een tijd de techniek met andere technieken vermengd.
De Amerikaanse moderne dans kwam tot grote bloei tussen de twee wereldoorlogen. Martha Graham maakte haar debuut te New York in 1926, Helen Tamaris deed dat in 1927, Doris Humphrey en Charles Weidmann startten een gezelschap in 1928, Hanya Holm kwam met Mary Wigman uit Duitsland in 1931. Deze mensen hadden geen persoonlijk contact gehad met Isadora Duncan, maar haar invloed op hun werk was duidelijk. Naast Isadora was de enige andere Amerikaanse bron voor de moderne dans de school van Ruth St. Denis en Ted Shawn, de Denishawnschool, waar zowel Graham als Humphrey en Weidmann hun training en eerste ervaring kregen. Met de komst van Wigman in 1931 maakten de Amerikanen kennis met het systeem van ruimte- en uitdrukkingsleer uit de Centraaleuropese school. Deze drie gegevens kristalliseerden tot de Amerikaanse moderne dans.
Naar de inhoud zouden de koreografen zich vooral toeleggen op typisch Amerikaanse gegevens en gedragspatronen, op mythologische onderwerpen, omgewerkt in functie van de hedendaagse maatschappij en op etnische gegevens van de oorspronkelijke bevolking van Amerika.
Zij verwierpen allen de klassieke techniek en keerden terug naar het principe van het lichaam als expressief en communicerend instrument, het behoud van het contact met de aarde en het tonen van de lichamelijke inspanning tijdens het dansen. Martha Graham ging het verst en werkte een volledig systeem uit, even vaststaand als het klassieke ballet.
Zowel de Amerikaanse als de Duitse moderne dansers en koreografen schoven in de beginfase alle muziekbegeleiding terzijde, omdat zij dit als een begrenzing van de expressie ervoeren. Nadien werden eenvoudige instrumenten als fluiten en slaginstrumenten toegevoegd om de beweging te onderstrepen. Pas nadat zij hun methode volledig hadden uitgewerkt, aanvaardden zij de muziek als een onderdeel en gingen ze er de dramatische kwaliteiten van gebruiken. Martha Graham was het meest van allen op het theater afgestemd. Naast de muziek maakte zij ook gebruik van decors en kostuums en uitgewerkte ensceneringen. Haar kunst kwam tot een hoogtepunt met de grote werken als: Letter to the World, Deaths and Entrances, Appalachian Spring, Night Journey, Clytaemnestra, Alcestis en Phaedra.
Vele koreografen en dansers van het Amerikaanse moderne ballet vonden hun weg in het commerciële genre: ^musicals en films, deels om financiële redenen, deels omdat de moderne dans in die richting evolueerde. De koreografieën van alle grote Broadwaymusicals werden door de meest vooraanstaande koreografen uit de moderne dans geschreven. Van de tweede generatie dient vooral José Limon genoemd te worden. Door het vastleggen van hun techniek in een welomlijnd systeem zijn de moderne Amerikaanse koreografen en leraars er in geslaagd hun werken door te geven. Zodoende blijft hun invloed op het hedendaagse ballet gelden. De klassieke techniek heeft op dit moment weer de bovenhand, maar de koreografen maken op verbluffende wijze gebruik van de verworvenheden van het moderne ballet.
Zie ook: expressionistisch ballet, jazzballet.