Er bestaan wel tientallen definities van het woord dans. In 1721 schreef John Weaver: ‘Dansen is een elegante en regelmatige beweging, harmonieus samengesteld uit mooie houdingen en contrasterend met gracieuze standen van het lichaam of delen ervan.’
In zijn beroemde Lettres sur la Danse van 1759 gaf Jean Georges Noverre volgende bepaling: ‘Dansen is de kunst stappen samen te stellen, met gratie en preciesheid op de maat van de muziek, zoals muziek de kunst is klanken en klankschakeringen te combineren zodat ze een plezier voor het oor vormen.’
Een belangrijke en recentere definitie werd in 1934 door André Levinson geformuleerd: ‘Dansen is de continue beweging van het lichaam, binnen een bepaalde ruimte, in overeenstemming met een vaststaand ritme en een bewust mechanisme ( techniek).’
Dansen bestaan sinds de mens op aarde verscheen. Dat bewijzen archeologische vondsten. Op de oudste rotsschilderingen staan dansende mensen afgebeeld. Naar de danswijze van de prehistorische mens kan men slechts gissen. Naar analogie met de nog bestaande primitieve stammen kan men veronderstellen dat de dansen verband hielden met godsdienstplechtigheden en krijgsverrichtingen. De dansen waren steeds functioneel of doelgebonden.
Ze moesten de goden gunstig stemmen en voorspoed over de stam brengen. Zo werden de jacht en de landbouw positief beïnvloed, de akker en een bruidspaar vruchtbaar gemaakt, de zon opgeroepen, de regen opgewekt, het vuur aangehouden, de dode vereerd, enz.
De dans, die eerst pure nabootsing was (dierenbewegingen), werd vlug een produkt van de menselijke creativiteit. De dansers identificeerden zich met de uit te beelden personen en dieren. Hiertoe droegen ze maskers en andere attributen. Door het dragen van de maskers werden ook de andere stamleden geïntimideerd. Mettertijd werden de dansen steeds beter uitgevoerd; hoe perfecter gedanst, hoe groter de magische kracht. Daarom werd van zeer vroeg een aantal stamleden het statuut van ‘danser’ toegekend.
Met de splitsing van het mensdom in klassen ontstaat ook onderscheid in de dansen. Op die manier werd ongeveer 15 000 jaar geleden de dans in twee hoofdcategorieën gescheiden: de dansen van de bezitlozen, die zouden evolueren naar de volksdansen en de dansen van de bezittenden, die zouden uitgroeien tot theaterdans en beroepsdans.
Een eerste stap in de richting van de theaterdans werd gezet in Egypte en in India, waar de kaste van de tempeldanseressen in het leven werd geroepen. Voor hen was dansen een beroep. In Egypte is Hathor de godin van de dans, in India is dat de zesarmige Sjiva. Beide landen lagen aan de basis van de Oudgriekse danskunst.
In Griekenland werden naast de religieuze dansen vooral krijgs- en oorlogsdansen uitgevoerd. De danskunst kende een hoogtepunt in de reidansen van de treur- en blijspelen. Deze reidansen waren zeer belangrijk omdat ze de beweging tot het publiek brachten. Ook de pantomime was erg in trek bij de Grieken. Van afbeeldingen op vazen weten we dat de dans onderwezen werd door een leraar die de leerling op een fluit begeleidde.
De Romeinen importeerden gretig de pantomime van de Grieken, maar van een bloeiende danskunst kan niet worden gesproken. Met de val van Rome verviel eveneens de danskunst. De Gallische en Germaanse volksstammen voerden nog dansen uit in prehistorische vorm met dito functie. Het christendom nam ze, weliswaar in aangepaste vorm, op in haar ritueel. Het was deze dansvorm die, samen met het christendom, verspreid werd. De middeleeuwse mysteriespelen bevatten steeds een aantal dansen, waarvan de dodendans de belangrijkste was.
Vanaf de middeleeuwen werd er ook tot eigen vermaak gedanst. De boeren dansen de boerendansen, de edellieden de hofdansen of basse-danses. Vooral deze laatsten kenden een behoorlijke ontwikkeling. Een derde, pas opkomende klasse, die van de ambachtslieden (middenstanders) creëerde haar eigen dansvorm, de burgerdans, die later de^gezelschapsdans zou worden.
Bij de hofdansen zijn de elementen natuur en seks van de boerendansen vervangen door de gratie, de verfijndheid en de courtoisie (hoofse liefde). Er bestaan twee typen van hoofse dansen: reidansen en paardansen. De dansen verschillen van elkaar in passen en muziek. De danspassen werden bepaald door de dansleider en de opeenvolging van de stappen en de duur van de dans konden dus telkens veranderen. De meeste hofdansen werden gestapt, soms kwamen er kleine sprongen in voor. Bekende dansen uit de middeleeuwen zijn de estampie en de saltarello.
Het grondplan van een dans bestond uit verschillende punten. Werden deze punten een maal uitgevoerd, dan ging het om een kleine basse-danse, werden ze herhaald (reprise) of werd een terugkeer gemaakt (retour), dan werd het een grote basse-danse. Tijdens de maaltijd lieten de edellieden zich vergasten op de kunsten van rondreizende dansers, zangers en acrobaten. Na de maaltijd werd door de hele hofhouding gedanst.
Met het ingewikkelder worden van de dans ontstond naast het beroep van dansmeester ook dat van danstheoreticus. Het is een man die zijn ideeën en theorieën in handboeken vastlegt en die de dans tracht te bewaren voor de komende generaties in een of ander dansschrift. Zowel de dansmeester als de danstheoreticus namen een belangrijke maatschappelijke positie in. Ze werden geëngageerd aan de vorstelijke hoven en waren dikwijls ook eerste kamerheer en organisator van de koninklijke feesten.
In de vijftiende eeuw ontstond de moreske, een Spaanse volksdans, die aangepast en ingelast in de triomfi en de masques, aan de basis lag van het ballet. Na het Ballet Comique de la Reine begon de volledige ontwikkeling van het ballet in de barok met de stichting van de Académie Royale de Danse, in 1661 door Lodewijk XIV.
Het volk bleef de volksdansen beoefenen, de burgerij de gezelschapsdansen. De hofdansen en de gezelschapsdansen bleven een hele tijd gelijk. In beide maatschappelijke milieus danste men gaillarde, branle, pavane, passamezzo, courante, sarabande, passacaglia, volte, gavotte, menuet, passe-pied, gigue, rigaudon, allemande, enz. Met de Franse Revolutie in 1789 kwam hierin verandering. De burgerij keerde zich meer naar de folkloristische en natuurlijke dansen: de wals en de contredanse, de polka en de galop. Het hof klemde zich vast aan de kunstige dans. Het ballet was reeds lang zelfstandig.
In het begin van de twintigste eeuw was er een algemeen verval van de danskunst. Het ballet verstarde in zoeterig, romantisch gedoe; de gezelschapsdans kwam tot een hoge graad van vulgariteit, de cancan was daar niet vreemd aan; de volksdans werd aangetast door de internationale contacten waardoor de typisch nationale kenmerken verzwakten. De tijd was rijp voor een dansrevolutie: de moderne dans.
Op dat moment kwam het tot een verzoening tussen het ballet en de moderne dans. Het ballet nam de echtheid en de expressie over, de moderne dans had nood aan techniek en methode.
Het is onmogelijk een volledig overzicht van alle bestaande dansvormen te geven. Laten we volstaan met deze lijst: primitieve dansen en hun gecultiveerde vormen, volksdansen en hun gecultiveerde vormen, oosterse dansen en natya, kinderdans, vrije dans of lekendans, tapdans, gezelschapsdans, enz.