In grote delen van Afrika kan men de waterbok tegenkomen, is het niet de gewone of defassa-waterbok, dan is het wel de ellipswaterbok, het ‘kringgatjie’ van de Boeren – een heel toepasselijke naam gezien de witte, opvallende ring die de antilope op het achterwerk draagt. De ander heeft er een witte vlek.
Ofschoon de ‘kringgat’ doorgaans iets meer roodbruin van kleur is dan de ander, zijn ze meestal alleen uit elkaar te houden als men ze van achteren ziet; voor het overige lijken ze sprekend op elkaar. In tegenstelling tot vroeger beschouwt men ze dan ook als één soort. Waterbokken zijn prachtige dieren, vooral de mannetjes met hun lange, geribbelde hoorns. Er is nauwelijks een fraaier beeld denkbaar dan een waakzaam toekijkende bok, de kop fier omhoog, de donkere hoorns scherp afstekend tegen de helle lucht. Ze lijken qua postuur meer op herten dan op antilopen, tamelijk zwaar van bouw maar heel fraai van lijn. Hun vacht is opvallend lang en dik en is overdekt met een olieachtige substantie die goed waterafstotend is. Evenzeer op nattigheid duiden de hoeven die bij het neerzetten breder worden en op moerasgrond dus een breder draagvlak geven. Bij het optillen wordt de voetzool smaller, zodat de poot gemakkelijk kan worden losgetrokken.
Ondanks dit en ondanks hun naam zijn de dieren toch geen echte water- of moerasbewoners, al gaan ze er bij voorkeur nooit ver vandaan. Hun voedsel, voornamelijk gras en kruiden, zoeken ze op het land. Het zijn echte grazers, maar als het gras in droge tijden schaars is, kan men ze ook wel aan acaciablad zien knabbelen.
In velerlei gebied kan men ze aantreffen, op open savannen, in galerijbossen en in heuvel- of bergland. Het water is hun toevluchtsoord als er gevaar dreigt. Vooral door hyenahonden worden ze vaak achtervolgd en gedood. Dat is wel begrijpelijk want waterbokken kunnen wel vrij behoorlijk rennen, maar hebben weinig uithoudingsvermogen, zodat ze het spoedig tegen een meute van die hardnekkig jagende wilde honden moeten afleggen. Hun enige kans op ontsnapping is dan het water; ze kunnen uitstekend zwemmen.
In het algemeen leven ze in familiegroepjes van wijfjes, kalveren en jonge, halfwas dieren – van zes tot dertig en soms meer exemplaren – met een grote bok als leider. Soms sluiten zulke groepjes zich tot grote kudden aaneen, speciaal in de droge tijd wanneer er verder van het eigen, vrij vaste woongebied moet worden weggetrokken om voedsel te zoeken. Ook jonge of oude bokken sluiten zich dikwijls aaneen, de zogenaamde vrijgezellengroepen van tien à twaalf stuks.
De solitaire bok, meestal juist een heel fraai exemplaar, is eveneens een algemene – en bewonderenswaardige – verschijning.
Paringen zijn niet aan een bepaald seizoen gebonden maar vinden vrijwel het hele jaar plaats, met dien verstande dat de meeste geboorten in de maanden vallen waarin er volop voedsel is.
■ Totale lengte 2.20-2.60 m; staart 30-50 cm; schouderh. 1.10-1.30 m; gew. 180-280 kg. Hoorns bok 60-75 cm; record ruim 99 cm. Wijfjes iets kleiner; hebben geen hoorns.
Bruin tot roodbruin, witte ring om neus, dito streepjes boven ogen en dito keel. Ellipswaterbok witte ring om achterwerk, defassa witte plek. Donkere tot zwarte poten.
Voedsel: Voornamelijk gras en kruiden; in schrale tijd ook bladeren etc.
Draagtijd 8-9 mnd; 1 jong, zeer zelden 2; gaat vrij snel met moeder mee.
Van defassa- en ellipswaterbok komen in de natuur geregeld kruisingen voor. Er zijn ook vele malen witte of lichtgele exemplaren gesignaleerd. Zie ook antilopen.
Waterbuck • Wasserbock • Cob
Kobus ellipsiprymnus.