Vrijwel elke vis zwemt weleens ondersteboven; doet hij het echter langdurig, dan is hij ziek of stervende. Er zijn echter enkele vissen die veel liever en gemakkelijker met de buik boven zwemmen en er zelfs moeite mee hebben ‘gewoon’ te doen: de rugzwemmers.
Ze behoren tot een nauw aan de echte meervallen verwant geslacht van Afrikaanse visjes (Synodontis), die allemaal veel op elkaar lijken, maar waarvan slechts een paar soorten ondersteboven leven. In hun prille jeugd zwemmen ze meestal gewoon, maar naarmate ze ouder worden, wentelen ze zich vaker en vaker op de rug. Dat doen ze hetzij door zich in de lengteas om te rollen, hetzij door het maken van een voor- of achterwaartse ‘koprol’. Hoe en waarom ze ondersteboven zwemmen, is niet duidelijk. Men heeft de indruk dat bij enkele soorten een verschuiving van de zwemblaas ervoor verantwoordelijk is. Als jonge dieren schijnen die het helemaal niet zo prettig te vinden en ze doen hardnekkige pogingen om gewoon te blijven zwemmen, wat duidelijk veel moeite kost. Naarmate ze ouder worden, schijnen ze aan de nieuwe stand te wennen. Van dit tegenstribbelen heeft men echter bij andere soorten niets gemerkt; die hadden er kennelijk geen bezwaar tegen.
Het is opmerkelijk, met hoeveel gemak de visjes met de buik tegen de onderkant van bladeren van waterplanten rusten; ze lijken er door middel van een zuignapje aan te zijn vastgeplakt. Het geheim schuilt hierin dat ze, natuurlijk met behulp van de zwemblaas, hun soortelijk gewicht zo kunnen regelen dat het minder is dan van water. Door de opwaartse druk worden ze zo tegen het blad geduwd.
Waar andere meervalletjes met behulp van de gevoelige, altijd kriebelig bewegende baarddraden doorgaans hun voedsel op de bodem zoeken, kunnen de rugzwemmers al grazende ook allerlei objecten aan de onderkant van algen ontdoen. In elke stand voelen ze zich op hun gemak. Zo goed zijn sommige soorten aangepast dat ze een donkere buik en lichte rug hebben in plaats van de bij vissen gebruikelijke donkere rug en witte buik, zogenaamde schaduwkleuren die vissen voor vijanden zowel van boven als onder water minder opvallend maakt.
De borstvinnen zijn, evenals de rugvin, voorzien van stekels die kunnen worden uitgezet en vervolgens vergrendeld, waardoor de vis voor een tegenstander een moeilijk op te happen buit is. Ofschoon er geen gifklieren aan de stekels verbonden zijn, maakt het erop zittende slijm de prikken toch zeer pijnlijk.
Een ander trucje om vijanden schrik aan te jagen, is het maken van geluid. Als ze worden opgepakt laten ze, vermoedelijk door het draaien van de borststekels, een vrij hard kwaakachtig geknor horen.