Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Oeistiti

betekenis & definitie

Het is niet ongewoon dat duizenden bezoekers langs de oeistitiverblijven in een dierentuin wandelen, zonder te zien dat een der kleine, enigszins op eekhoorntjes lijkende inwoners één of twee jongen op de rug meedraagt. Het is begrijpelijk.

Zelfs de dagelijkse verzorgers die de dieren toch regelmatig controleren, ontgaat het in ’t begin wel eens. Er is namelijk bijna niets dat op de plaats gehad hebbende gebeurtenis wijst. De oeistiti’s klauteren als altijd levendig op hun klimbomen rond, zich af en toe met wijd opengesperde bekjes en onder het slaken van schelle kwettergeluiden tot toeschouwers wendend die te dicht in de buurt komen of die ze om de een of andere onnaspeurlijke reden niet mogen lijden. De kleine, ongeveer zeven centimeter lange spruiten zitten ondertussen meesterlijk in de vacht op rug of dij van een der ouders verborgen. Dank zij hun effen bruingrijze tint vallen ze absoluut niet op tussen het grijs der volwassen dieren. Het is dan puur geluk als men tussen de haren der ouders de kraaloogjes der baby’s ziet schitteren. De eerste drie of vier dagen klemmen de kleinen – meestal worden er twee, soms drie geboren – zich vast aan de borst van de moeder, daarna wippen ze over naar de vader. Slechts om te drinken gaan ze naar het wijfje terug. Indien de vader sterft, neemt een ander mannetje uit de troep de zorg over. Veelal zelfs met groot enthousiasme. Toen in Artis eens drie oeistiti’s ter wereld kwamen, voelden alle mannetjes uit de kooi zich ‘vader’. Dientengevolge sjouwde er soms een met drie jongen rond, andere keren hadden drie mannetjes ieder een kleine bij zich. Bij de gewone oeistiti’s is waargenomen, dat papa zijn echtgenote ook bij de geboorte af en toe in zekere mate ter zijde staat door de jongen schoon te likken en ze van het begin af onder zijn hoede te nemen. Wanneer de kleine oeistiti’s na enige weken naast melk ook vast voedsel beginnen te nemen, schijnt de vader dit eerst voor te kauwen, een verschijnsel dat ook van andere apensoorten bekend is, maar dan wordt het hapje door moeder geprepareerd.

Bij de verwante leeuwaapjes schijnt de vader een soortgelijke rol te spelen. Een week of vier na de geboorte beginnen de jongen wat zelfstandig rond te klauteren; zijn ze twee à drie maanden oud, dan moeten ze op eigen benen staan. Slechts bij gevaar zoeken ze de vaderlijke bescherming op.

De gewone oeistiti’s, die in Zuid-Amerika een groot verspreidingsgebied hebben, komen in zeer veel variaties voor. De verschillen zijn vaak gering en onder meer te vinden in de lichaamsgrootte en in de zwarte of witte pluimpjes aan of om de oren.

Ontelbaar is het aantal oeistiti’s dat door particulieren in de dierentuin wordt binnengebracht. De meeste zijn verkromd door rachitis, vermagerd, half of geheel verlamd. Meestal is er niet veel aan te doen; in sommige gevallen kunnen er met inspuitingen van vitamine D en een streng dieet nog goede resultaten worden bereikt. Jaren geleden, toen men nog niet op de hoogte was van de eisen die ze aan hun voedsel stelden, bleven ze ook in dierentuinen niet lang in leven. In elkaar gedoken, zich nauwelijks bewegend, krom en stijf, kwijnden ze weg. Nadat in de dierentuin vitaminen een rol bij de voeding gingen spelen, veranderden de diertjes alras van trieste hoopjes ellende in zeer beweeglijke, de ganse dag klauterende en springende aapjes.

Zelfs de exemplaren waarvan de pootjes te ver waren vergroeid, knapten aardig op en begonnen, ofschoon ze niet meer normaal konden lopen, weer belangstelling voor het leven te krijgen. Tegenwoordig worden de dwergaapjes meestal achter glas gehouden waar ze door middel van straallampen constant in een temperatuur van 20 tot 25 graden Celsius zitten en waar versnaperingen van het publiek het zorgvuldig samengestelde dieet niet kunnen verknoeien.

Het is te hopen dat particulieren voor wie ‘het houden van een aapje zo leuk lijkt’, te rechter tijd tot het inzicht komen dat zo’n diertje heel wat meer eisen stelt dan een huispoes.

Totale lengte 30-50 cm; staart 15-30 cm; gewicht 250-350 gr.

Donkergrijs lichaam. Haren zijn bij wortel zwart, vervolgens gelig, en zwart en wit aan de top. Staart met donkere en lichtgrijze ringen. Witte of zwarte pluim op of aan de oren, al naar gelang soort.

Voedsel: Voornamelijk insekten, eieren, vogeltjes en hagedissen; ook fruit, noten, wortelen en andere plantekost.

Draagtijd 140-145 dagen. Jongen hebben geen pluimpjes aan oren. Kunnen 10-15 jaar oud worden.

Worden ook penseelaapjes en marmosets genoemd.

Zie ook klauwaapjes.

Marmozet • Pinseläffchen • Ouistiti

Callithrix jacchus (witooroeistiti)

Callithrix penicillata (zwartooroeistiti).

< >