Indische antilopen, aantrekkelijke en interessante dieren, worden als de snelsten van de antilopenfamilie beschouwd en zijn een der weinige in kudden levende hoefdieren van de open vlakten in Zuid-Azië. Helaas zijn ze bijna overal verdwenen, verdreven door de oprukkende mens.
Van de eens zo trotse kudden is vrijwel niets over op dit moment misschien helemaal niets meer. In India zijn ze voornamelijk nog te vinden in reservaten – en zelfs daar mondjesmaat. De meeste schijnen nog te leven in een beschermd gebied in Zuidoost-India – en daar kwam men met tellen niet verder dan 800. In sommige streken – helaas te weinig – worden ze door bepaalde Hindoesekten als heilig beschouwd en beschermd. De gelovigen zien het als een van hun belangrijkste religieuze plichten, de antilopen van voedsel en water te voorzien. In dierentuinen komen ze in vrij grote aantallen voor en doen ze het uitstekend, vooral omdat ze van nature gewend zijn aan hoge en lage temperaturen. Ze zijn dus redelijk hard en vereisen ook in onze streken weinig speciale zorgen. Het is alleen zaak er goed op te letten dat opgroeiende mannetjes in de kudde het niet aan de stok krijgen met de leidbok, want dan kunnen er, door het ontbreken van uitwijkmogelijkheden, gevechten op leven en dood ontstaan. De bokken zijn direct van de andere sexe te onderscheiden door hun fraaie, lange en gedraaide hoorns, welke kopversieringen de wijfjes moeten ontberen. Ook de kleur kan een aanwijzing geven: de geit is eenvoudig reebruin maar de volwassen echtgenoot heeft een donkerbruine tot zwarte rug en een witte buik.
In het wild leven de antilopen in groepen van tien of meer wijfjes met eventuele jongen, een aantal onvolwassen mannetjes en een leidbok, wiens belangrijkste bezigheid is de kudde bijeen te houden. Als een wijfje te ver afdwaalt, begint hij te snuiven wat gewoonlijk voldoende is haar te doen terugkeren. Luistert ze niet, dan heft de bok de kop op waarbij de hoorns plat op de rug komen te liggen. Hij slaakt dan een paar snuivende kreten. Is zelfs dat niet voldoende om het wijfje in het gareel te brengen dan rent hij naar haar toe en drijft haar terug, merkwaardigerwijs zonodig met hulp van de jonge bokken die het wijfje fiks met de hoorns in de goede richting porren. Die bijstand wordt door de jonge bokken ook verleend als de leider in gevecht is geraakt met een zijn territorium binnengedrongen vreemde bok. Meestal wint hij de strijd wel, maar als de vreemdeling de overhand krijgt, treedt direct een der jonge bokken in de arena om te helpen de indringer te verjagen.
Elke kudde heeft een vast territorium waarvan de grenzen door de bok worden aangegeven met behulp van een reukstof die door klieren bij de ogen wordt afgescheiden en door hem aan allerlei objecten, bomen, struiken, stenen, grassprietjes, wordt afgezet. Het klierveld bevindt zich in een smalle huidplooi die bij opwinding, onder andere in de paartijd, kan worden opengevouwen.
De dieren hechten zich bijzonder aan hun terrein, wat een van de redenen van hun alarmerende achteruitgang is. Als de mens hun woongebied als cultuurgrond gaat gebruiken, weten de antilopen van geen wijken. Steeds weer keren ze naar ‘hun’ land terug, met des te meer genoegen als daarop eetbare gewassen worden gekweekt. Welke hardnekkigheid ze gewoonlijk met de dood moeten bekopen. Van dit vasthouden aan hun eigen terrein wordt bij de jacht wel gebruik gemaakt. Jagers brengen dan een tam antilopenpaar aan een lijn in het betreffende gebied, waarna het niet lang duurt of het wilde mannetje komt met opgestoken zeilen op de indringers af.
Voor de jagers is de rest een koud kunstje. Bij het grazen op de open vlakte bevinden zich altijd enige van de jonge bokken aan de buitenzijde van de kudde waar zij de omgeving in het oog kunnen houden. Bij gevaar slaan ze direct alarm waarna de hele kudde er met enorme snelheid vandoorgaat. Geregeld maken ze hoge luchtsprongen, mogelijk om het terrein beter te kunnen overzien. Het schijnt dat zelfs de jachtpanter Indische antilopen in volle ren niet kan inhalen. Alleen door ze eerst te besluipen en dan bij verrassing toe te stormen is het roofdier in staat, dank zij zijn veel hogere aanvangssnelheid, de prooi te grijpen. Juister is het te zeggen: was in staat, want de prachtige cheetah is sinds kort in het woongebied van de Indische antilopen waarschijnlijk uitgeroeid.
■ Totale lengte 1,20-1,35 m; schouderh. 65-80 cm; gewicht 35-45 kg; wijfjes kleiner. Gedraaide hoorns bokken 40-60 cm; record 74 cm.
Volwassen bokken donkerbruin tot zwart (in herfst en winter) op rug en flank, in scherpe lijn overgaand in wit van buik; witte ring om ogen, witte lippen en kin. Eerste 3-4 jaar reebruin met witte buik, als wijfjes.
Voedsel: Voornamelijk gras.
Draagtijd ong. 6 mnd; 1-2 jongen, worden eerste tijd in hoog gras verborgen. Soms 2 worpen per jaar; is in Artis verscheidene malen gebeurd.
Wordt ook wel hertebokantilope genoemd. Zie ook antilopen.
Black Buck • Hirschziegenantilope • Antilope cervicapre
Antilope cervicapra.