Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Herkauwers

betekenis & definitie

Als zovele benamingen is ook de naam herkauwers niet helemaal juist. De vertegenwoordigers van deze grote, tot de hoefdieren behorende groep kauwen hun voedsel in het algemeen geen twee maal.

Wanneer ze het hebben opgenomen wordt het, na een paar kauwbewegingen, zonder meer ingeslikt. Later wordt de hele zaak opgerispt om pas dan vermalen te worden. De dieren hebben een uit verschillende afdelingen samengestelde maag; men kan ook zeggen dat ze een echte maag hebben, de lebmaag, met drie voormagen: de netmaag, pens en boekmaag. Bij de kamelen is de maag iets anders gebouwd; bepaalde dwerghertjes hebben ‘slechts’ drie magen. Het voedsel wordt, na met de tong te zijn vastgepakt, met de tanden van de heen en weer gaande onderkaak afgesneden en na een paar kauwbewegingen doorgeslikt. In de bovenkaak hebben de herkauwers geen tanden, met uitzondering wederom van de kameelachtigen. Enkele soorten herten hebben lange hoektanden in de bovenkaak – blijkbaar als vervanging van het bij hen ontbrekende gewei. Is de pens vol – bij onze huiskoe kan er tussen de tachtig en honderd liter in! – dan zoekt het dier een rustig plekje op. Daar wordt het inmiddels wat voorverteerde voedsel in kleine porties via de slokdarm in de bek teruggebracht, vervolgens grondig gekauwd en definitief doorgeslikt. Het is een omslachtige manier van eten, maar voor de betreffende dieren de meest veilige en effectieve. Zo kunnen zij als dieren van de open vlakte, waar ze bij het grazen, met de kop naar beneden gebogen, aan vele dreigingen blootstaan, snel een voorraad voedsel vergaren. Een grote voorraad, want wat ze eten heeft een betrekkelijk lage voedingswaarde. Op een rustige plaats kan de zaak verder worden verwerkt.

Nu het voedsel al wat is voorverteerd, gaat dit veel gemakkelijker. In de pens van herkauwers leven namelijk massa’s bacteriën en eencellige diertjes. Zij verwerken de cellulose, waaruit planten voor een groot deel bestaan en die zonder verdere bewerking onverteerbaar is, tot wel verteerbaar materiaal. Als de spijsbrij via de pens en volgende magen in de lebmaag arriveert, de plaats waar het voedsel definitief wordt verteerd, zijn er ook ontelbare eencelligen meegekomen. Zij worden meeverteerd – voor de herkauwers een belangrijke bron van dierlijk eiwit.

Tot de herkauwers behoren de antilopen, herten, runderen, schapen en geiten, alsmede de giraffe en de okapi. De kameelachtigen, ofschoon wel herkauwende dieren, worden door hun in bouw afwijkende maag niet tot de echte herkauwers gerekend. Antilopen, runderen, schapen en geiten worden ook wel als holhoornigen geannonceerd. Dat is nogal misleidend want hun hoorns zijn wel degelijk gevuld en bestaan uit een stuk levend, uit de schedel groeiend been dat met een harde hoornlaag is bekleed.

De mannelijke herkauwers hebben nagenoeg allemaal geweien of hoorns, bij een aantal soorten ook de wijfjes. Ze komen in het wild in bijna alle delen van de wereld voor; van oorsprong niet in Australië en Madagascar. Op vele plaatsen heeft men bepaalde soorten geïmporteerd en in het wild uitgezet – lang niet altijd met de resultaten die men ervan verwachtte. Herten, zoals het Europese edelhert, zijn nogal eens als jachtwild geïntroduceerd. In Nieuw-Zeeland bijvoorbeeld. De dieren zijn er in een aantal streken een ramp voor de plantengroei geworden.

Daar ze er geen vijanden vonden – behalve de mens – konden ze zich in de minder bevolkte gebieden snel in aantal uitbreiden. De gewassen waren echter niet tegen hertevraat bestand en stierven af. En dat waren er vele want de vegetatie daar heeft zich zonder grote grazers ontwikkeld en is er dus ook niet aan aangepast. Het gevolg was dat bomen en planten die niet gegeten werden of die wel bestand waren tegen vraat, de overige begroeiing overwoekerden – nog afgezien van de vele gevallen van erosie. Ook in Argentinië schijnt het edelhert zich op sommige plaatsen ongelimiteerd te vermenigvuldigen. Daar zou het dier wel vijanden zoals jaguar en ocelot tegenover zich vinden, als die niet grondig werden uitgeroeid en tot ‘schadelijk wild’ waren verklaard.

Trouwens, zelfs de in onze wereld nog onmisbare koe, ons huisrund, is niet overal een zegen. Voor de Masai in Afrika zijn koeien een statussymbool – voor het land zijn de economisch waardeloze, vaak grote kudden een ramp. Iets dergelijks geldt voor de zeboes, de heilige koeien van India. Ze kauwen en herkauwen, maar leveren bitter weinig op.

< >