Zolang men met de bekende soorten te doen heeft, zijn eenden, ganzen en zwanen zelfs door een leek van elkaar te onderscheiden. Als wat nader met de vogels wordt kennis gemaakt, blijken er echter soms zoveel overeenkomsten te zijn dat een groot aantal vormen noch als eend, noch als gans of zwaan kan worden beschouwd.
Vele vogels uit deze over de gehele wereld verspreide groep zijn tussenvormen. Zwanen zijn eigenlijk niets anders dan ganzen met een lange hals, die de dieren in staat stelt diep in het water naar voedsel te zoeken. Op een ander niveau dus dan eenden en ganzen – die ook ieder op een eigen hoogte opereren. Een heleboel ‘ganzen’ zijn eenden met een gansachtig uiterlijk, tal van ‘eenden’ zijn ganzen die er eendachtig uitzien. De hoorneenden, waarvan de grappige witwangboomeend een bekende vertegenwoordiger is, zijn meer verwant aan de ganzen en zwanen dan aan eenden. Om bij deze vogels te blijven: ze hebben niets met bomen te maken. De fraaie coscoroba’s die men voor zwanen aanziet, zijn meer verwant aan de ganzen en hoorneenden. Zij staan zo’n beetje tussen de drie groepen in en zijn de enige die twijfel zaaien in de zwanegelederen; de overige soorten zijn zonder meer als zodanig herkenbaar. Ze zijn allemaal wit, behalve de zwarte zwaan uit Australië en de Zuidamerikaanse zwarthalszwaan die, zoals de naam al zegt, een zwarte hals heeft. De bekendste is de knobbelzwaan.
Net als vele andere eendachtigen houden zwanen er in de broedtijd een territorium op na dat ze fel verdedigen. Ze zijn er misschien niet fanatieker bij dan hun familieleden, maar door hun grootte en kracht komen aanvallen veel harder aan. Om een boze eend kan men lachen, een aanvallende knobbelzwaan kan men beter uit de weg gaan want de mep met de krachtige vleugels kan pijnlijk aankomen. Zo fel kunnen de mannetjes zijn dat ze soms bij vergissing hun eigen wijfje aanvallen. Bij een zwanenpaar dat in een der Artis-vijvers leefde, schoot meneer woedend op z’n vrouw af als zij, kop, hals en een deel van het lichaam onder water, voedsel zocht. Hij herkende het achterdeel kennelijk niet als iets dat bij haar hoorde. Zijn boosheid was op slag verdwenen als mevrouw het hoofd boven water stak.
De groep echte ganzen, vogels die veel aan land zijn om te grazen, omvat een groot aantal soorten, waarvan onder meer de grauwe gans, kolgans en rietgans ook in onze streken worden gesignaleerd. Andere zijn de Indische gans en de sneeuwgans. Een beroemde is de hawaiïgans of né-né, thans de zeldzaamste ter wereld. In de vorige eeuw kwamen er nog tienduizenden op de Hawaiï-eilanden voor, in 1951 liepen de schattingen uiteen tussen de dertien en dertig. Behalve door katten, honden, varkens en ratten was de gans vooral aan de afgrond gebracht door mungo’s die men van Jamaica importeerde om opruiming onder de ratten te houden. Het leergeld ten spijt dat men op Jamaica met het daar eveneens ingevoerde dier ruimschoots had betaald, want ook daar beperkte hij zich niet tot ratten.
In 1951 werden aan de vogeldeskundige Peter Scott, die de leiding heeft van de Severn Wildfowl Trust, een kweek- en onderzoekcentrum van wilde vogels, een mannetje en twee wijfjes afgestaan in de hoop dat hij kans zou zien ermee te fokken. In 1952 kwamen er negen jongen. In 1958 leefden er al ongeveer honderd in Europa, waarvan inmiddels een aantal aan waterwildfokkers en dierentuinen – onder andere Blijdorp – was afgestaan om er mee verder te kweken. In de loop der volgende jaren konden er meer dan honderd in daarvoor uitgezóchte terreinen op Hawaiï in het wild worden uitgezet. In vijftien jaar breidde de wereldbevolking aan né-né’s zich van een handjevol uit tot over de 500!
Vogels die tussen eenden en ganzen instaan, zijn onder meer de bergeenden, met de knobbeleend – niet te verwarren met de knobbelgans uit Noord-Azië, de stamvader van vele tamme ganzen – de casarca, Egyptische gans of nijlgans, andesgans en de merkwaardige hoendergans.
Dan resten nog de echte eenden in tientallen soorten en vormen, met een verspreidingsgebied dat bijna de gehele wereld omvat. Wat uiterlijk betreft zijn het grappige en aantrekkelijke vogels. Het prachtkleed dat vele mannetjes in de paartijd dragen, is er de begrijpelijke reden van dat ze vaak als siervogels in gevangenschap worden gehouden. De wijfjes van deze soorten hebben een eenvoudig pakje om zo onopvallend mogelijk te zijn bij het broeden, een bezigheid waaraan de woerden niet meedoen. Mannetjeseenden van soorten die wel hun aandeel in de taak verrichten, zijn gewoonlijk net zo eenvoudig gekleed als hun dames.
Met hun brede snavel – een kenmerk van de eenden-, ganzen- en zwanenfamilie – maken ze een ‘lieve’ indruk, mede dank zij hun afgeronde vormen. Alles wat spits en puntig is, doet ‘venijnig’ aan; gebogen lijnen geven dieren een zacht en goedaardig uitzien. Men denke maar aan de jongen: ontroerende donsballetjes. Wanneer men ze wat beter leert kennen, blijken sommige soorten eigenschappen te hebben die men van de ‘lieve eendjes’ niet zou verwachten. Woerden kunnen elkaar als het om een wijfje gaat tot het uiterste bekampen in een afschuwelijke strijd. En wie wel eens heeft gezien hoe soms bij een paring in het water een wijfje door de woerd, of woerden, wordt behandeld – meermalen schiet het dier er het leven bij in; het wordt gewoon verdronken – zal in de eend nooit meer een voorbeeld van zachtheid zien.
Gewoonlijk geldt dit woerden waarvan het eigen wijfje zit te broeden en die nu achter een niet op eieren zittende dame aangaan. Een kuiken dat toevalligerwijze in een vreemd gezin is terechtgekomen, wordt bij verschillende soorten direct door de moeder aangevallen en gedood. Ook de jongen zelf, al zijn ze maar een paar dagen oud, staan soms uiterst vijandig tegenover een vreemd kuiken. De dieren zien er geen klein, weerloos familielid in, maar een gevaar dat uit de weg moet worden geruimd. Dit maakt het zo moeilijk, de in dierentuinen binnengebrachte kuikens van wilde eenden te verzorgen. Ze bij een moeder met kroost ergens in de vijver zetten, is vrijwel uitgesloten de nieuweling zou niet lang leven. Een hoogst enkele keer lukt het, bijvoorbeeld als de eendemoeder veel van haar kort tevoren geboren jongen is kwijtgeraakt.
Anderzijds zijn er echter ook eendesoorten, eidereenden bijvoorbeeld, die vreemde jongen zonder meer in de eigen kinderschare opnemen. Maar daar geschiedt de opvoeding der kleinen ook anders. Jongen van verschillende moeders komen bij elkaar in groepen en worden gezamenlijk verzorgd. Als de rui valt in de periode waarin de jongen worden grootgebracht, zoals bij de bergeenden, verzamelen de jongen van de dieren, waarbij de rui is ingezet, zich bij paren waar dit nog niet het geval is. Die trekken soms op met vijftig en vaak meer kuikens van verschillende afmetingen. De verhouding moeder-kind is een onderwerp waaraan vooral de laatste jaren zeer veel onderzoek is verricht.
Wie of wat door eend of gans – en vele andere vogelsoorten – als moeder wordt beschouwd, hangt gewoonlijk af van het beeld dat het jonge dier in de eerste 24 uur na de geboorte voor ogen krijgt, wordt ‘ingeprent’. In het algemeen zal dit natuurlijk de echte moeder zijn, die van dat moment af wordt gevolgd en uit vele andere herkend. Kuikens die in een broedmachine ter wereld zijn gekomen, beschouwen die of datgene als moeder waar zij in hun prille uren gedurende enige tijd gefixeerd naar hebben gekeken. Vaak is dat een mens, die vervolgens letterlijk op de voet wordt gevolgd. Het kunnen echter ook voorwerpen zijn, een houten namaak-eend, een bal, een kubus of wat ook. Wat het kuiken met één oog in zich opneemt – als vogels iets goed bekijken, draaien ze de kop zo dat een der ogen recht op het onderwerp is gericht – is van dat moment af zijn moeder.
Beroemd zijn de proeven van prof. Konrad Lorenz (men leze ‘Ik sprak met viervoeters, vogels en vissen’) die zelfs met ganzen, welke hem als hun ‘moeder’ beschouwden, ging zwemmen.
Typisch is het foefje van vele eendewijfjes om de jongen bij dreigend gevaar te beschermen; ze houden zich gewond en draaien, klapperend met een schijnbaar lamme vleugel, in een kringetje rond alsof ze niet kunnen opvliegen. Aldus trekken ze de aandacht van de aanvaller en kan het kroost een goed heenkomen zoeken. Deze methode wordt ook door andere op de grond en enkele in bomen broedende vogels toegepast. Bij eendesoorten waar beide ouders voor het kroost zorgen, is de vader vaak de afleidende figuur. De eenden zijn in een aantal groepen onderverdeeld. Buiten de ook in ons land in het wild voorkomende soorten zijn zeer bekend de uit Zuid-Amerika afkomstige peposaca-eenden, de zeer kleurige Noordamerikaanse carolina-eenden, veel gelijkend op de uit China en Japan afkomstige verbijsterend mooie mandarijneenden.
Grappige eendjes zijn ook de Siberische of formosatalingen, waarbij met ‘formosa’ niet het Chinese eiland wordt bedoeld, maar de latijnse vertaling van ‘mooi’. De uit tropisch Amerika afkomstige muskuseend is als huisdier in alle delen van de wereld te vinden.