Omstreeks 1850 werd in Liberië een dier ontdekt – waarbij we natuurlijk uitgaan van het standpunt van de Europeaan – dat men als een dwergvorm van het nijlpaard beschouwde. Het leek er inderdaad veel op, was wat minder massief en stond hoger op de poten.
Een tijdlang werd er niets meer van het dier vernomen tot de onderzoeker Büttikofer, op verzoek van de beroemde geleerde Schlegel, toen directeur van het Museum voor Natuurlijke Historie in Leiden, naar Afrika toog en het dier beschreef. Hij was de eerste die vaststelde dat het hier niet om een klein model hippo ging maar om een geheel aparte soort. In 1873 schijnt het eerste exemplaar naar Europa te zijn gekomen, dat helaas spoedig stierf. Een tweede volgde en kreeg onderdak bij Hagenbeek in Hamburg. Deze beroemde dierenvanger zag blijkbaar wat in het dier want in het begin van deze eeuw gaf hij enkele medewerkers opdracht in Liberia op zoek te gaan naar deze miniatuur-hippo’s en er zo mogelijk een stel van mee te brengen. Na zeer veel moeilijkheden is het in 1912 gelukt, er vijf naar Europa over te brengen. Drie ervan gingen onmiddellijk door naar de dierentuin in New-York waar men het voor die tijd lieve sommetje van 35.000 gulden voor ze neertelde. Tegenwoordig hebben verscheidene dierentuinen in de wereld dwergnijlpaarden. Beroemd is de collectie van de dierentuin in Bazel, waar zeer goed met de dieren wordt gefokt. Toch zijn ze aanzienlijk zeldzamer dan gewone nijlpaarden, ook in het wild. Ze komen maar in een zeer beperkt gebied voor dat grotendeels in Liberia aan Afrika’s westkust ligt en waar ze gelukkig streng worden beschermd. Ze staan ook op de IUCN-lijst van ernstig bedreigde dieren.
Dwergnijlpaarden hebben een heel andere leefwijze dan hun grote verwanten. Ze gedragen zich meer als varkens – waar ze trouwens in de verte familie van zijn – en tonen zich niet van die gespecialiseerde waterbewoners. Dat is ze ook aan te zien want hun neusgaten en ogen hebben een gewone stand en staan niet, zoals bij de gewone nijlpaarden, op heuveltjes, als aanpassing aan het waterleven. Ook de poten met de van duidelijke nagels voorziene tenen – die niet aan elkaar zijn verbonden – duiden op een overwegend verblijf op het land. Wat niet wil zeggen dat ze afkerig zijn van water. Ze leven in bossen en oerwouden bij voorkeur langs moerassen en rivieren, waar ze ook graag ingaan.
Wel wordt helder water van bergbeken geprefereerd voor het dagelijkse bad en het lessen van de dorst. Bij gevaar zoeken ze – in lijnrechte tegenstelling tot de grote hippo – het droge op waar ze in de dichte begroeiing wegduiken.
In gevangenschap moeten ze een bassin tot hun beschikking hebben waar ze veelvuldig in ronddartelen. Maar nooit urenlang of het grootste deel van de dag zoals hun grote neef.
De geboorten vinden op het land plaats; pas na een paar dagen gaat het flink uit de kluiten gewassen jong met de moeder mee het water in.
Ook al in tegenstelling tot hun verwanten die in troepen leven, blijven dwergnijlpaarden doorgaans alleen of in paren. De rustperioden brengen ze door in holen die ze of zelf vervaardigen of kant en klaar vinden onder het struikgewas aan oevers van riviertjes. Zoals bij vele pas ontdekte dieren, heeft men aanvankelijk ook van het dwergnijlpaard gedacht dat het een woeste sinjeur was. Als ze in het nauw worden gedreven, zullen ze hun kolossale hoektanden terdege gebruiken. Maar als ze eenmaal met hun verzorgers vertrouwd zijn geraakt, blijken ze zeer mak te kunnen worden. Een jong exemplaar in Artis was reeds na enkele weken zo aanhankelijk dat hij direct naar zijn oppasser toeholde en uitgelaten spelletjes met hem deed. Als hoogtepunt werd er in de broekspijpen van de verzorger gehapt.
■ Totale lengte 1,50-1,90 m; staart 12-15 cm; schouderh. 70-80 cm; gewicht 200-250 kg. Pasgeboren ex. 5-10 kg.
Donkerbruin; bovenkant kop, de wangen, keel, borst en poten roseachtig.
Voedsel: Plantaardig.
Draagtijd 200-210 dagen; één jong, kan vrijwel direct lopen. Sommige exemplaren in gevangenschap bleken pas na acht jaar geslachtsrijp, andere reeds na 3-4 jaar. Kunnen 30-40 jaar worden, misschien nog ouder.
Heeft smallere, spitsere snuit dan gewoon nijlpaard. Lichaam is bedekt met taai, kleurloos slijm.
Pigmy Hippopotamus • Zwergflusspferd • Hippopotame nain
Choeropsis liberiensis.