Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Breedlipneushoorn

betekenis & definitie

Het is verbazend moeilijk uit de vele officiële gegevens op te maken, hoeveel witte of breedlipneushoorns er nog in Afrika leven. Het ‘boek met de rode getallen’, waarin de ernstig bedreigde dieren staan aangetekend, spreekt in 1966 van duizend, met de toevoeging dat hun aantal toeneemt.

Een zeker niet minder betrouwbare bron die de verschillende populaties in Afrika specificeert, schat alleen de noordelijke vorm al op meer dan 2000 exemplaren. Samen met de zuidelijke, uitsluitend in reservaten levende vorm, komt men aan een aantal van tegen de 4000. In een publicatie, uitgegeven ter gelegenheid van de in 1962 gehouden wereldconferentie van Nationale Parken, werd het aantal geschat op 2500 tot 3500 stuks. Bij alle ongewisheid staat in ieder geval vast dat de witte neushoorn diep in de gevarenzone zit – maar ook dat hun aantal, gelukkig, langzaam toeneemt, zeker in de beschermde gebieden in Zuid-Afrika, meer speciaal in Zoeloeland en Natal. In 1948 telde men er in die streken, waar al sinds 1897 een reservaat voor de neushoorns bestaat, omstreeks 500; in 1965 bleek dit cijfer meer dan verdubbeld te zijn. In de jaren zestig besloot men de neushoornbevolking, vooral van het beroemde Umfolozi-reservaat, wat uit te dunnen door exemplaren over te brengen naar andere reservaten, plaatsen waar ze vroeger in het wild leefden. De bedoeling was te voorkomen dat in de reservaten in Zoeloeland overbevolking ontstond – met het gevolg dat, zoals reeds gebeurde, de neushoorns het beschermde gebied uit trokken en op cultuurgrond van de mens kwamen. Tevens wilde men het risico meer spreiden. Een enkele epidemie zou immers gemakkelijk een groot deel van de op één plek geconcentreerde neushoorns, zo niet alle, in één keer kunnen uitroeien.

Na vele proefnemingen met verdovende middelen en transportmethoden werden er in Umfolozi een kleine 500 gevangen, waarvan er ongeveer 60 naar dierentuinen in de hele wereld verhuisden, 330 naar andere reservaten, ook buiten Zuid-Afrika, werden overgebracht en 40 werden gemerkt en weer losgelaten ten einde hun gangen te kunnen nagaan en individueel te kunnen herkennen. De overige dieren stierven bij het vangen door ongelukken en andere oorzaken. Na deze operatie bleken er in 1965 in Umfolozi nog 606 exemplaren te leven, terwijl er buiten dit reservaat 206 werden geteld.

Van de noordelijke vorm zijn minder betrouwbare cijfers voorhanden. Het is bijvoorbeeld onbekend, hoeveel er nog in oostelijk Kongo en het zuidoosten van Soedan leven. In beide landen kunnen de getallen variëren tussen de nul en de duizend; laatstgenoemd getal was een schatting van het aantal in Kongo voordat daar de troebelen uitbraken. Ook voor Soedan gold het cijfer duizend, maar gezien de enorme omvang die het stropen in dat land heeft aangenomen, valt het sterk te betwijfelen of dit aantal thans nog aanwezig is. Oeganda herbergt er nog ongeveer 300. Het meest te vrezen is er ongetwijfeld voor de noordelijke vorm – die, afgezien van het geografische verschil, nauwelijks van de zuidelijke afwijkt.

Hoewel de breedlipneushoorns en de eveneens in Afrika voorkomende maar minder zeldzame puntlipneushoorns veel op elkaar lijken – de eerste zijn groter – verschillen ze in leefwijze zoveel van elkaar dat ze in een en dezelfde streek vreedzaam naast elkaar kunnen leven. De brede bek van de witte neushoorns wijst er al op dat ze echte bodemgrazers zijn – in tegenstelling tot de puntlippen die met de vingerachtige verlenging van de bovenlip bladeren en takken van bomen en struiken plukken. Grazen doen ze niet vaak. Daar de breedlip de bijzonder zware kop voor het grazen steeds diep naar beneden moet buigen, zijn de nekspieren extra zwaar ontwikkeld wat in een bochelachtige verdikking achter de kop zichtbaar is. Ook in aard en gedrag lopen ze sterk uiteen. De breedlippen zijn veel meer sociale dieren die men vaak in groepen van vijf tot tien exemplaren ziet.

Ze zijn veel minder agressief en kunnen zonder gevaar, ook te voet, vrij dicht worden benaderd. Wordt het ze te veel dan zullen ze zich eerder terugtrekken dan aanvallen. Deskundigen in de bush beweren, liever met tien breed-, dan met één puntlip te doen te hebben. Ook bij de verzorging van, beter gezegd, de omgang met de jongen is er een kenmerkend verschil met de puntlipneushoorns. Bij laatstgenoemde loopt het jong praktisch altijd achter de moeder aan. Het breedlip-wijfje doet het precies andersom: zij stuurt haar kind, dat voor haar loopt, met de hoorn in de goede richting.

Ofschoon hun naam het suggereert, zijn de dieren helemaal niet wit, hoogstens iets lichter van kleur dan hun donkere, grijsbruine familieleden – die ook wel zwarte neushoorns worden genoemd maar dat evenmin zijn. Het verhaal gaat dat de Boeren de breedlip wit hebben genoemd toen ze een exemplaar zagen dat lichtgrijs was opgedroogd na zich in de modder te hebben rondgewenteld – een uitstekend middel tegen ongedierte! Een andere verklaring is dat het ‘wijd’ der Boeren – hetgeen in de betekenis van groot of breed op de bek der dieren zou slaan – door de Engelsen voor ‘white’ is aangezien en, in het Nederlands terugvertaald, tot ‘wit’ is geworden.

Met de Indische neushoorn behoren de breedlippen, na de olifanten, tot de grootste nog levende landzoogdieren.

Totale lengte 4-5 m; staart 60-90 cm; schouderh. 1,70-2,00 m; gewicht 2000-3000 kg. Voorste hoorn gemiddeld 0,80-1,00 m; record zuidelijke vorm ruim 1,58 m, omtrek aan basis 56,5 cm; record noordelijke vorm ruim 116 cm; omtrek 62 cm. Huid is op bepaalde plaatsen 5 cm dik.

Vrij donker grijsgrauw.

Voedsel: Voornamelijk gras.

Draagtijd ong. 18 maanden; meestal 1 jong, dat minstens 2 jaar bij moeder blijft.

Leeft op vlak of golvend terrein waar voldoende water en liefst ook modderpoelen zijn. Zie ook neushoorns.

White Rhinoceros • Breitmaulnashorn, Weisses Nashorn • Rhinocéros blanc

Ceratotherium simum.

< >