lust om te werken.
lust om te werken; zin om te werken; bereidheid om te werken.
Voorbeelden:
De NRC beschreef Mahler als "een Napoleon onder de Symphonieënschrijvers, een groot man", roemde zijn werklust als componist naast zijn werk als dirigent en overwoog dat "een Symphonie van Mahler naar de hoeveelheid arbeid gerekend, wel tegen twee à drie symphonieën van Beethoven opweegt."
NRC, 1995
Trouwens, waar zou hij zich over hebben moeten beklagen? Hij bezat een ijzeren gezondheid, een onstuitbare fantasie, een zelden aflatende werklust.
W.F. Hermans, Boze brieven van Bijkaart, 1977
De werklust was ver te zoeken deze middag en het fel spelende Sleen won dan ook veel persoonlijke duels.
Meppeler Courant, 1994
Het enthousiasme druipt er werkelijk van af, het plezier is aanwezig en de werklust groot. De bewoners van de buurtschappen Boterveen en Vorrelveen in het buitengebied van de gemeente Dwingeloo zijn deze week begonnen met de aanleg van hun eigen riolering.
Meppeler Courant, 1994
Helemaal niet, moet men langzamerhand vaststellen, om wezenlijke, structurele hervormingen door te voeren in het verkalkt sociaal-economisch stelsel van de Sowjet-Unie, maar om – met kleine aanpassingen en correcties, maar vooral groter ijver, werklust, discipline, efficiency, niet in het minst ook minder drank in de bast – kortom om mét groter braafheid mee te werken aan herstel en vervolmaking van het onvolprezen systeem van centrale planning, en aldus te komen tot nieuwe topprestaties van de Sowjet-economie.
J.J. Voskuil, Requiem voor een vriend, 2002
Een buitenstaander associeert de stad met welvaart, werklust, vitalisme, praalzucht, hartelijkheid, voortvarendheid, ambitie, gastvrijheid.
Axel Bouts, Mise-en-scène, 2000