persoon met wie men verloofd is.
persoon met wie iemand officieel wederzijdse huwelijksbeloften uitgewisseld heeft; persoon met wie iemand verloofd is.
Voorbeelden:
Verleden week was ik er nog. Bijzonder druk zoals altijd. Verloofden, schoonzusters, collega's van weet ik wie, vrienden en kennissen. Ze hadden het over slechte voeten.
Heere Heeresma, Heeresma helemaal, 1978
Agnes vermoedde dat hij misschien wel van plan was om te zien naar een vervangende verloofde, alleen voor de kerstdagen.
Peter van Straaten, Niet doen Agnes, 2000
Met De Puydt als verloofde aan zijn arm, ging hij door de Leiestraat tot aan de Grote Markt en boven op het Belfort zat zijn dode vriend Maurice de Potter en richtte zijn verrekijker op hem en de mollige bezwete dichter aan zijn arm en wat waren zij voor waggelende planten?
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983
Voor de bruid was het de eerste keer, maar zij had wel twee kinderen van eerdere verloofdes bij zich.
Paul van Vliet, Kan ik even langskomen?, 2001