iemand van veertig jaar.
iemand die veertig jaar oud is; persoon met de leeftijd van veertig jaar.
Voorbeelden:
Een twintigjarige heeft gemiddeld tussen de vijf en tien echt goede vrienden, een dertigjarige heeft er vier, een veertigjarige drie, een vijftigjarige twee, een zestigjarige één en zeventig-, tachtig- en negentigjarigen nul.
Ronald Giphart, Het leukste jaar uit de geschiedenis van de mensheid, 2002
Daaruit is af te leiden dat de wond van iemand van twintig tweemaal zo snel herstelt als die van een veertigjarige.
Douwe Draaisma, Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt, 2002
Dat nonkel Armand, een bijna veertigjarige die gestudeerd had voor landbouwingenieur, hem zo in de luren had gelegd [...], het deed Louis trillen van woede.
Hugo Claus, Het verdriet van België, 1983