uitschelden.
met krenkende, spottende of verwijtende woorden, en vooral met scheldwoorden, toespreken of overladen; uitschelden; flink de waarheid zeggen; heftig uitvaren tegen; hevig beschimpen; de mantel uitvegen; uitfoeteren; uitveteren.
Voorbeelden:
Twee echte temperamentvolle beroemde Engelse koks Marco Pierre White en Nico Ladenis, die er om bekend staan dat ze klanten die hun kookkunst niet weten te waarderen uitkafferen en op straat gooien.
NRC, 1993
Wie wil er dan nog in een winkel staan, of aan het bed van een Alzheimerpatiënt die je tijdens het verschonen nog uitkaffert en in het gezicht spuwt ook?
Désanne van Brederode, Mensen met een hobby, 2001
Hij begon te beseffen dat ik niet de eerste de beste was, niet zomaar een arbeider die je meedogenloos kon uitkafferen en bij eventueel protest aan de fabriekspoort kon zetten.
Johan Van Nijen, Iks, 1983
Mijn engagement met de ploeteraar komt niet alleen voort uit mijn achtergrond [...]. Flaubert zou me uitkafferen als hij het hoorde. Hij voelde zich op geen enkele manier betrokken bij het lot van de armen, de slaven, de zwarten en de uitgestotenen.
De Standaard, 1996
Is het een teken van maatschappelijke vooruitgang dat burgers en masse hun private wedijver en besognes in de openbare ruimte uitvechten [...]? Dat ze zich in quizzes, talk shows en reality soaps gretig laten aansporen tot het uitkafferen en onderzeiken van medekandidaten of gesprekspartners aan tafel, en tot het fysiek en geestelijk ontkleden van zichzelf?
http://www.battl.nl/sergebeledigen.html, 2002
Het was allemaal de schuld van Zlot, die [...] het ene rondje na het andere had gegeven tot ze allebei laveloos naar huis waren gestrompeld. De enige gedachte die hem kon troosten was dat Hannelore gisteren al boos op hem was, ze kon hem maar één keer uitkafferen.
Pieter Aspe, Pandora, 2003
Hij werd onophoudelijk berispt door zijn moeder, hooghartig behandeld door zijn oudere broer Stoffel, voor gek versleten door de schoolmeester, uitgekafferd omdat hij dweepte met een soort ridderroman.
W.F. Hermans, Ik draag geen helm met vederbos, 1979
Alles is wazig in mijn hoofd, ik begrijp er niks van als men röntgenfoto's neemt van mijn longen. Waarbij ik opnieuw bewusteloos val en de betrokken arts me uitkaffert. 'Mens, wat doe jij nu? Je moet blijven staaaan.'
Marcella Baete, De bondgenoot, 2001
Ze moesten de slaap haten omdat ze elkaar dan niet konden uitschelden. Om de uren goed te maken dat ze elkaar niet uitkafferden scholden ze steeds harder.
Arnon Grunberg, De asielzoeker, 2003