Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

stiefouder

betekenis & definitie

iemand met stiefkinderen.

iemand die - vaak samen met een partner - de zorg voor een of meer niet biologisch verwante kinderen op zich neemt; iemand die binnen een relatie de zorg voor een of meer kinderen van zijn partner mede op zich neemt; iemand die voor een of meer stiefkinderen zorgt.

Voorbeelden:
'Heeft u veel familieleden verloren in die tijd, meneer Guggenheimer?' 'Zo goed als allemaal, Jules. Gelukkig heb ik de rest van hen nooit gekend, dus dat scheelt. Nee, ik ben kort na mijn geboorte in 1955 toegewezen aan m'n stiefouders. Goeie, eenvoudige, rijke mensen.'
Herman Brusselmans, Uitgeverij Guggenheimer, 1999

In de dierenwereld komt kindermoord door de niet-biologische vader veel voor. Het vrouwtje gaat daardoor weer sneller ovuleren en de kans op bevruchting door het mannetje dat het kroost heeft gedood neemt toe. Bij de mens hetzelfde liedje; infanticide door stiefouders, vooral stiefvaders, komt zestig keer zo vaak voor als door biologische ouders. Dus dat de kleine zo op pappie lijkt, kan niet vaak genoeg herhaald worden.
Jaap Scholten, Morgenster, 2000

'Tja, qua stiefouders had ik het niet echt getroffen, of je moet in beschouwing nemen dat ze zo veel poen hadden dat ik sinds de eerste dag van m'n adoptie voor de rest van m'n bestaan gebeiteld zat.'
Herman Brusselmans, Uitgeverij Guggenheimer, 1999

Veertig procent van de echtscheidingskinderen krijgt na verloop van tijd een stiefouder.
ANP, 2001

< >