Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

stiefbroer

betekenis & definitie

zoon van iemands stiefouder.

zoon van iemands stiefouder uit een andere relatie.

Voorbeelden:
De Amstelvener was de politie in de maanden daarna op allerlei manieren behulpzaam bij het onderzoek naar de werkelijke identiteit van de drugssmokkelaar. Hij werkte mee aan een spiegelconfrontatie, liet familie in Suriname navraag doen en nam zijn moeder mee naar het bureau. Hij kwam erachter dat de smokkelaar hoogstwaarschijnlijk een stiefbroer van zijn moeder is.
De Telegraaf, 2001

'Hij is eruit gezet, wist je dat? Uit de zaak. Omdat mijn stiefvader van hem af wou, om mijn stiefbroer de boel over te laten.'
Karel Osstyn, De achterkant van de aarde, 1999

"Frans en Gerard waren dus halfbroers. Of stiefbroers, hoe zeg je het? En achteraf sneuvelden ze in elkaars armen." "Voor zover ik weet van mijn grootmoeder [...] werd Gerard, nadat zijn moeder hertrouwde, verder grootgebracht bij zijn grootouders van moeders kant. Het fijne weet ik er niet van, maar de twee stiefbroers hebben nooit samengewoond."
Roger Pieters, De groene jager, 1985

< >