Het begrip spoor heeft 10 verschillende betekenissen:
1) rijspoor.
metalen punt die of klein, getand rad dat wordt bevestigd aan de hiel van een rijlaars om daarmee een rijdier in de flanken aan te sporen; rijspoor.
2) uitwas aan een hoenderpoot.
doornachtig uitsteeksel dat groeit aan de poten van mannelijke, hoenderachtige vogels.
3) uitsteeksel aan een bloemblad.
hol, min of meer puntig en/of gebogen uitsteeksel aan de voet van bloembladen.
4) voortplantingscel.
door lagere planten en schimmels afgescheiden voortplantingscel die zich tot een exemplaar kan ontwikkelen zonder eerst te versmelten met een andere cel; kiemcel.
5) resistente bacteriecel.
resistente voortplantingscel gevormd door een bacterie om zich in moeilijke omstandigheden in stand te houden.
6) afdruk of reeks daarvan.
afdruk op dan wel in de bodem of weg, respectievelijk een opeenvolgende reeks van dergelijke afdrukken, bij het stilstaan of voortbewegen achtergelaten door een voet, poot of de profielvorm van schoeisel, een wiel enz..
7) geëffende of uitgediepte strook.
lange, smalle, geëffende of uitgediepte strook die is ontstaan door de gang van personen en dieren of door de baan van een wiel van een voertuig; bij uitbreiding ook: stel van dergelijke loopstroken of van twee of meer wielbanen naast elkaar, alsook het pad of de rijweg daardoor gevormd.
8) lange streep of strook.
lange streep of strook die ontstaat door de voortbeweging van iets en die zich door vorm en/of kleur en contrast aftekent tegen de omgeving.
9) weg met rails, resp. rails.
weg, strook met een stel van doorgaans twee rijen metalen staven of rails waarover voertuigen op wielen geleid worden, zoals treinen en trams; eveneens in toepassing op de metalen staven zelf, al dan niet met inbegrip van de dwarsliggers daaronder.
10) strook, baan op een opslagmedium.
onderverdeling op een opslagmedium voor data zoals een magneetband of optische schijf, bijvoorbeeld in de vorm van een strook of een cirkelvormige baan.