Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

sneeuwgors

betekenis & definitie

sneeuwwitte zangvogel.

zangvogel met een sneeuwwitte onderzijde, een gele snavel met een zwarte punt, zwart en witte vleugels en als mannetje een zwart met witte rug en als vrouwtje een roodbruine rug, die leeft op rotsachtige en schaars begroeide toendra's en in de broedperiode in rotsachtige gebieden in het noorden van Europa, Azië en Amerika.
Ook van toepassing op het vogelgeslacht of soort in het algemeen en dan vaak in het meervoud gebruikt.

Voorbeelden:
Sneeuwgorzen broeden in kale, rotsige gebieden in het noorden en komen naar Nederland toe om te overwinteren. De sneeuwgors is sterk gebonden aan de kust en de grootste groepen worden vooral gezien in het oostelijke Waddengebied. In het binnenland is de soort zeldzaam. De landelijke aantallen schommelen van jaar tot jaar, in de beste jaren zullen enkele duizenden sneeuwgorzen in Nederland verblijven. Als ze vliegen vallen gelijk de witte vlekken op de vleugels op en weet je gelijk dat het sneeuwgorzen zijn.
https://www.vogelbescherming.nl/ontdek-vogels/kennis-over-vogels/vogelgids/vogel/sneeuwgors

Sneeuwgorzen broeden van alle zangvogels het meest noordelijk, tot voorbij de boomgrens. De meest noordelijke nestplaatsen zijn niet ver meer van de Noordpool. Daar moeten de jongen in korte tijd opgevoed worden. De ouders zijn dan ook bijna 24 uur per dag bezig met het verzamelen van voedsel. Sneeuwgorzen eten vooral zaden, maar in het broedseizoen ook insecten.
http://www.waddenzeeschool.nl/uploads/encyclopediedata/content-waddenbieb.php?id=4112&language=0

Sneeuwgorzen broeden in de zomer in het noordpoolgebied. Rond oktober zoeken ze warmer terrein op en vliegen ze zuidelijk naar de kust van de Noordzee en de Oostzee.
http://www.waddenzeeschool.nl/uploads/encyclopediedata/content-waddenbieb.php?id=4112&language=0

< >