slijmend persoon.
iemand die slijmt; slijmend persoon; slijmerd.
Vooral als scheldwoord.
Voorbeelden:
Wat denkt die slijmbal wel, ons een beetje zitten betuttelen met z'n coulantie, z'n droevige gezinssituatie.
Anna Enquist, Het meesterstuk, 1999
'Met jou zou ik het hier wel uithouden.' 'Slijmbal,' zei ze en gooide een stuk koraal naar mij toe.
Boudewijn Büch, Het geheim van Eberwein, 2003