Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

schijterig

betekenis & definitie

bang; bangelijk.

van nature een gebrek aan moed hebbend; snel of in veel situaties angstig; geneigd tot bangheid; van nature angstig; bang; bangelijk.

Voorbeelden:
De fox maakt een dolzinnig kabaal. Het vaalwitte schuim staat in de opengesperde bek van de luizige smeerlap. Frank wipt het dier in het rond terwijl het lelijk grauwt. Het lijkt net of de vervloekte fox wil hem met huid en haar verslinden. Oom Richard nadert vastberaden. Hij maakt zich moedwillig kwaad. Met de armen in de lucht springt oom, als een apache, omhoog. 'Woe!... Aàà!', schreeuwt oom schel. Overmeesterd door de tegenaanval sprint de ruigpoot pijlsnel weg tussen twee populierenstammen. Het gat sleept hij schijterig tegen de grond aan. Zodanig is hij geschrokken dat hij in een oogwenk terug de tuin in schiet.
Andreas Roels, Hete zeeprikkels, 1984

We hebben behoefte aan goeie scenaristen in dit land.' 'Schijter.' 'Pardon?' 'Schijter. Held van de middelmaat. Laf kieken.' 'Eruit. Nu. En niks meer opsturen.' [...]. 'Ik heb schrik,' zegt Jerry, 'het loopt me dun in mijn broek.' De producent schiet recht en trekt Jerry uit zijn stoel. 'Schijter, hè? Eerst de slijmbal uithangen in dat schijterig katholiek blaadje en dan met je eigen prutsen afkomen en verwachten dat wij allemaal de rode loper zullen uitrollen?'
Jeroen Olyslaegers, Open gelijk een mond, 1999

< >