iemand die iets omroept.
iemand die voor zijn beroep, voor de gelegenheid of uit liefhebberij iets omroept, meestal bepaalde aankondigingen of mededelingen, bv. op het station of voor de radio of op de televisie.
Voorbeelden:
De omroeper die het weerbericht voorleest doet dat altijd met een licht ironische ondertoon.
J. Bernlef, Buiten is het maandag, 2003
De omroeper schalt plaatselijk nieuws door de straten.
Barber van de Pol, Kriblijn, 2001
Zelfs omroepers van de staats-tv "verspreken" zich regelmatig - tot groot jolijt van de kijkers.
De Standaard, 1996
Een moskee herken je aan zijn koepelvormige toren en aan zijn minaret, een toren waarop de muëzzin (omroeper) 5 maal per dag oproept tot gebed.
http://www.pienternet.be/ArabischeCultuur/Islam.pdf
De omroeper kondigde met een zwaar Utrechts accent aan dat de stoptrein naar Amsterdam over vijf minuten van spoor C zou vertrekken.
Rijk de Gooijer & Eelke de Jong, De natte gemeente van Koos Tak, 1984
De omroeper maakte bekend dat de wedstrijden werden afgelast gezien de weersverwachting voor de rest van de dag.
Jan Siebelink, Engelen van het duister, 2001
Als de omroeper zegt "naar de start rit 7 en 8" dan zijn rit 3 en 4 klaar en zijn rit 5 en 6 aan het rijden.
http://www.ussv.studver.uu.nl/IUT/hoewedstrijd.htm