onophoudelijk.
niet ophoudend; nooit ophoudend; onophoudelijk; voortdurend.
Voorbeelden:
De regering geeft 6000 miljoen pond aan de politie, bijna drie keer zoveel als in 1980, maar ziet die stijging in uitgaven gepaard gaan met een niet-aflatende stijging in het aantal misdaden: van 2,5 miljoen in 1980 tot 5,6 miljoen vorig jaar.
NRC, 1993
De niet-aflatende inspanningen van zijn moeder om de kwaal, netvliesloslating, met bezoeken aan maraboets, tovenaars en kwakzalvers te lijf te gaan, baatte niet.
De Standaard, 1996
De geschiedenis van de westerse wetenschap is te beschouwen als een niet-aflatende poging om het menselijke denken te emanciperen, d.i. te bevrijden van externe, extra-wetenschappelijke invloeden.
http://www.epo.be/php/pdf/90_6445_227_X.pdf, 1991