Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

lokvogel

betekenis & definitie

vogel.

vogel die bij de vogelvangst wordt gebruikt om andere vogels te vangen.

Voorbeelden:
Omdat hij zo groot was wellicht - met gespreide vleugels mat hij meer dan een meter en zijn gewicht liep soms op tot vierhonderd gram - werd hij daar met riempjes aan de poten gebruikt als lokvogel. Ornithologen spanden netten om hem heen en vingen zo allerhande zeldzame vogels die hem wilden plagen; fotografen bonden hem stevig op een paal in het open veld om de nijdige zangers uit de buurt in beeld te krijgen; vogelvangers bestreken de twijgen rond hem met lijm en maakten zo een massale buit; boswachters stonden naast hem onder een draagbare schuilhut en waren met gespleten stokjes buizerds, kiekendieven, wouwen, kraaien, Vlaamse gaaien, eksters te slim af.
Robin Hannelore, Memoires van een kerkuil, 1979

"De mensen kennen geen vogels meer," zei hij. "Er zijn winters geweest dat ik met de Franse lijsters mijn kost verdiende. Dan zette ik geen voet in de diamantslijperij. Ginder ... Toen het Albertkanaal nog een gewone vaart was en de Nete nog een gewone rivier, en hier geen mens kwam ... Ik had lokvogels die zelfs een dove lijster naar beneden haalden. Rik Van Looy is 'coereur' geworden van de gebraden lijsters, neem dat maar van mij aan."
De Standaard, 1996

< >