[b]dag met een lange tijdsduur voor werkzaamheden of activiteiten.
Soms gevolgd door een zelfstandig naamwoord, een infinitief of een voorzetselbepaling ingeleid door van waarin de betreffende activiteit wordt aangegeven.[/b]
Voorbeelden:
Ik redde nog één matchpunt en bij 18-21 was het afgelopen. Het einde van een lange dag waarin ik in een tijdspanne van twaalf uur drie belangrijke wedstrijden speelde.
De Standaard, 1996
De meest aannemelijke verklaring was dan ook wat al meteen werd gezegd: waarschijnlijk was Wouter Burger moe geweest van een lange dag parlementswerk.
Tomas Ross, De klokkenluider, 2003
Op de stand van Lannoo begint Luc Demeester, directeur-uitgever woensdagmorgen om 9 uur aan een lange dag besprekingen.
De Standaard, 1996
De sky-lederen bank, waarop hij na een lange dag werken graag tv zat te kijken, staat als een verdwaald decorstuk desolaat tussen de brokstukken.
http://www.tawiza.nl/content/nieuws.php?igg=nieuws=171, 2004
Na een lange dag van opnames in het Endemol studiocomplex in Aalsmeer, blijft ze nog even in haar rol.
De Telegraaf, 2002
We hebben nog een lange dag van modedefilés voor de boeg, dus willen we niet te zwaar eten noch te veel drinken, maar overmoedig zeg ik: "Thais eten, dat is niks, kom we nemen toch een voorgerecht."
De Morgen, 2001