Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

knudde

betekenis & definitie

waardeloos.

buitengewoon slecht; waardeloos.

Voorbeelden:
Alleen één keer was er een psycholoog, die had me door en dat zei hij ook: 'Jij neemt me in de maling, dame.' Nou, dat was dus de goeie psycholoog. Maar de rest was knudde.
Yvonne Keuls, Het verrotte leven van Floortje Bloem, 1982

Hansi deed het. Maar om te zeggen dat het een glansrol was, nee. Het publiek vond Hansi als jongeman niet overtuigend, en eigenlijk: knudde. 'Het blijft Hansi,' zei men, 'veel te mooi, veel te zacht.'
Herman Pieter de Boer, De nymfentrein en andere verhalen, 1981

De nazomer was knudde en nu druilen we alweer de herfst binnen.
NRC, 1994

Ik gromde dat ze mij met rust moest laten, maar ze boog zich over mij om haar stevig volle borstjes op mijn gezicht te duwen en toen ze merkte dat het tussen mijn benen inderdaad maar knudde bleef, paste dat kreng de truuk van de kippeladder toe, Allah in de hemel, vraag me niet hoe ze het precies deed, mijn hele onderbuik werd één zone van nagenoeg onuitstaanbaar genot.
Paul Koeck, De stoelendans, 1983

< >