grote winkel.
grote winkel met een aanbod dat de meeste consumptiegoederen en luxegoederen omvat en die vaak gehuisvest is in een gebouw met meerdere verdiepingen; warenhuis; ook vaak met inbegrip van supermarkten, grote zelfbedieningszaken waar men de gewone consumptiegoederen kan kopen.
Voorbeelden:
De hele dag lummelde ik maar wat. Ik had honger en had het koud en besloot dat diefstal geoorloofd was in deze omstandigheden. In een grootwarenhuis stal ik een schaar op de benedenverdieping en knipte er drie roltrappen hoger de witte alarmplaatjes mee uit een gifgroene anorak. Het was de lelijkste jas die ik ooit had gezien, maar hij stond uit het zicht en zag er warm uit.
Annelies Verbeke, Slaap!, 2003
Software om zelf sites te ontwerpen, vind je in de meeste computerwinkels en in de informatica-afdelingen van grootwarenhuizen.
De Standaard, 1997
Al drie jaar woon ik nu in Nederland en ik verbaas me er nog steeds over hoe beperkt het aanbod in de supermarkten is. Waar je in de Belgische grootwarenhuizen meestal kan kiezen tussen tien soorten chocoladerepen en zes of zeven merken toiletpapier, moet je het in Nederland doen met twee of drie soorten van ieder product.
De Standaard, 1996