op de dag voor vandaag.
tijdens de dag die onmiddellijk aan de huidige voorafging; tijdens de vorige dag; op de dag voor vandaag; gisteren.
Voorbeelden:
En als je toch werd aangehouden door een leraar die dan zei: 'Hoe zit dat met jou, waarom was je er niet gister,' dan moest je nooit ontkennen, altijd meteen toegeven.
Yvonne Keuls, Het verrotte leven van Floortje Bloem, 1982
Hij keek haar aan. Ze glimlachte. De glimlach deed hem pijn. 'Wat is er?' 'Ludduvuddu.' 'Wat?' 'Ludduvuddu. Dat zei mijn vader gister toen mijn moeder vroeg wat er met me aan de hand was.' 'En wat zei je toen?' 'Niks.' 'Maar had je vader gelijk?' Hij haalde zijn schouders op. 'Om wie? Om wie heb je liefdesverdriet? Laat me raden!'
Karel Glastra van Loon, Lisa's adem, 2001
De meester is een fijne vent Maar iets te muzikaal [...] In alles wat de meester ziet Is melodie te horen Een intro voor een levenslied Er gaat geen noot verloren Wij rekenden op ritme Wij rapten onze taal We hebben meester opgepakt En gister uit het raam gekwakt Nu treedt hij op als popidool Hier op het pleintje voor de school.
NRC, 1994
J. S. was bij het leven de grootste etter van de Nederlandse vertaalwereld. Ik zag gister zijn doodsbericht met voldoening in de krant. Hij ruste in vrede.
Henk Romijn Meijer, Oprechter trouw, 2001