het voortdurend of herhaaldelijk douwen.
het voortdurend of herhaaldelijk douwen; het voortdurend of telkens weer douwen; geduw.
Heel vaak in combinatie met een ander, nevenschikkend substatief of met andere, nevenschikkende substantieven.
Voorbeelden:
Utrechter (kalend, oorbelletje, met lokale tongval): Zit niet zo te douwen. Wat zit iedereen te douwen zeg. Sjongejonge. Wat een gedouw. De bus vertrekt. Geroezemoes.
http://ontdekt.blogspot.nl/2010/12/, 13 december 2010
Dit is hoe je uit eten wilt gaan! Een prachtige locatie, maar met een geweldige service en kaart. Eigenaresse neemt de tijd voor je, en vertelt veel over het eten [...]. Ook het eten is culinair en met verse producten bereid. Tussen de gerechten door ruime tijd en geen gedouw voor de volgende tafel, de hele avond is deze voor jou.
https://www.tripadvisor.nl/ShowUserReviews-g147278-d1046771-r500604289-Boathouse_Food_Marina-Willemstad_Curacao.html, 25 juni 2017