Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

Franstalige

betekenis & definitie

iemand die Franstalig is.

iemand die Franstalig is; iemand die het Frans als moedertaal heeft.

Voorbeelden:
Het door ons ingediende wetsvoorstel inzake de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde houdt rekening met de rechten van de Franstaligen die in Vlaanderen wonen en voorziet in bijzondere modaliteiten die de belangen van zowel de Nederlandstaligen als de Franstaligen in de vroegere provincie Brabant vrijwaren.
http://www.meerspirit.be/article.php?columns/2004/4/26/0, 2004

De Nederlandstalige Voerenaren, de Vlaamse oppositiepartijen en de Nederlandstalige media hebben afwijzend tot woedend gereageerd op de concessies die aan de Franstaligen zijn gedaan ten koste van het Vlaamse soevereiniteit.
NRC, 1995

Tot woede van de VU is niet alleen overeengekomen dat José Happart geen burgemeester van Voeren wordt, maar ook dat er een speciale ombudsman voor de Franstaligen komt en dat ook Franstalige provincie-gouverneurs worden betrokken bij het toezicht op de naleving van de taalregels in de gemeente.
NRC, 1995

Bij de Franstaligen (en ook bij veel allochtonen) is er een grote bezorgdheid om de kwaliteit van het onderwijs voor hun kinderen.
De Standaard, 1996

Daarnaast besliste de Brusselse regering sommige taalkaders - de verhouding Nederlands- tegenover Franstaligen - in gewestelijke diensten te herzien, "op grond van de wet, de rechtspraak en een daaruit voortvloeiende methodologie".
De Standaard, 1996

< >