Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

Fijiër

betekenis & definitie

iemand uit Fiji.

iemand met de Fijische nationaliteit; iemand die behoort tot het Fijische volk; iemand die afkomstig is uit Fiji; inwoner van Fiji.
In het meervoud ook in toepassing op het volk. Ook, meestal in het meervoud, in toepassing op vertegenwoordigers van een nationale sportploeg of andere groep.

Voorbeelden:
Fiji, een groep van 332 eilanden met nog geen miljoen inwoners, is een relatief vredige natie met een diep religieuze bevolking. Maar de Fijiërs stammen af van oorlogszuchtige krijgers die hun vijanden soms levend verbrandden, en in het moderne Fiji bestaan nog steeds veel tegenstellingen.
http://nos.nl/artikel/59429-legerleider-pleegt-coup-op-fiji.html, 5 december 2006

In de barrage versloeg hij zondag in Montego Bay, op Jamaica, zijn Amerikaanse landgenoot Loren Roberts en de Fijiër Vijah Singh.
De Standaard, 1995

Groot, sterk en lenig, maar een lange adem? Die hadden de rugbyers van Fiji tot voor kort niet [...]. Afgelopen zaterdag in Nantes braken de Fijiërs met die traditie. Tegenstander Wales nam in de slotfase weliswaar een voorsprong, maar die maakten de eilandbewoners op het laatste moment ongedaan, dankzij een omstreden try (vijf punten): 38-34.
NRC, 4 oktober 2007

Ook beschreef ze enthousiast haar zwemtochten met de Fijiër Kimo, die regelmatig tussen Tavewa en de omringende eilanden heen en weer zwom, en met wie zij soms meeging.
Pauline Slot, Zuiderkruis, 1999

Voetbal is vooral de sport van de Indiërs (nazaten van de arbeiders die in de negentiende eeuw kwamen werken op de suikerplantages), terwijl voor de autochtone Fijiërs rugby de nationale sport is.
http://www.koentext.nl/johan.html

< >