Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

Engelsman

betekenis & definitie

man uit Engeland.

man met de Engelse nationaliteit; man die behoort tot het Engelse volk; man die afkomstig is uit Engeland; inwoner van Engeland.
In het meervoud ook in toepassing op het volk en, meestal in het meervoud, in toepassing op vertegenwoordigers van een nationale sportploeg of andere groep.

Voorbeelden:
Wat verder op de weg kwam ik een jonge Engelsman tegen die onmiddellijk zag dat ik – precies als hij – op bedevaart moest zijn.
Marcella Baete, De bondgenoot, 2001

Engeland begon afgelopen woensdag met een nederlaag aan het EK in Israël. De Engelsen konden lang op gelijke hoogte blijven, maar moesten uiteindelijk in de 79e minuut capituleren, doordat Lorenzo Insigne de Italianen op een 0-1 voorsprong wist te zetten.
http://www.voetbalwedden.net/voorbeschouwing/england-u21-norway-u21-08-06-2013/, 6 juni 2013

Er is me verder uit niets gebleken dat Ieren meer drinken dan bij voorbeeld Engelsen.
Bob den Uyl, Een zwervend bestaan, 1977

Die fraaie lokatie was niet verwonderlijk, zei King, tenslotte hadden de Engelsen al sinds 1830 of zo een consulaat in Angola.
F. Springer, Quissama, 1985

De Engelsman sir David Attenborough is een begrip voor alle liefhebbers van natuurdocumentaires.
De Standaard, 1997

Bij de rust stonden de Engelsen 3-6 voor en vier minuten voor tijd wezen de bordjes 9-9.
De Standaard, 1996

Eeuwen nadat Michiel de Ruyter de Engelsen tot wanhoop dreef door hun verdedigingslinie op de Theems aan flarden te varen, dreigt darter Raymond van Barneveld verantwoordelijk te worden voor een nieuwe Britse frustratie over de 'Dutchies': de Hagenaar heeft koers gezet richting een derde WK-titel in de van oudsher door de Britten gedicteerde sport.
De Telegraaf, 2001

'Hij is Engelsman en hij is hier met een vriend,' zegt An.
Liza van Sambeek, Zadelpijn en ander damesleed, 2003

< >