Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

copuleren

betekenis & definitie

geslachtsgemeenschap hebben.

geslachtsgemeenschap hebben; paren.

Voorbeelden:
Naar het ommuurde kerkhof in het bos. Dat nu, als monument, in handen van de gemeente was. 'Met het oog op de recreatieve bestemming,' zoals het in de overdrachtsakte had gestaan, bleek het eenieder geoorloofd er zijn hond uit te laten dan wel te copuleren.
Louis Ferron, Het overspelige gras, 2002

Als het leven meer moet zijn dan consumeren en copuleren, hoe geef je er dan "inhoud" aan?
http://www.groene.nl/2001/0106/rh_heidegger.html, 2001

Zolang het mannetje nog kan lopen (ten minste 3 poten over) blijft het terug komen om te copuleren of gaat het op zoek naar een vers wijfje.
http://members.lycos.nl/SIT/snelcur1/snelc1.htm#t50

Aan de geluiden hadden we meer dan genoeg om te begrijpen wat er bij de buren gebeurde. Er was geen twijfel mogelijk: daar werd grondig en ongegeneerd gecopuleerd. Ooo en aaa in alle toonaarden, gegrom en diep hijgen, gekraak van beddepoten, een schaterlach (Walda) en oorverscheurende stilte tot besluit.
F. Springer, Quissama, 1985

< >