Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

braamsluiper

betekenis & definitie

inheemse zangvogel.

inheemse zangvogel met een bruine rug en lichte onderzijde die vooral voorkomt in gebieden met een dichte begroeiing.

Voorbeelden:
Uit de struiken klonk het klepperende liedje van een braamsluiper.
http://www.trouw.nl/natuurenmilieu/henkvanhalm/artikelen/1070604985127.html, 2003

Vooral op de laatste twee eilanden vinden [...] grote slachtingen plaats door jagers die zich met honderden opstellen langs de kustlijn om al wat overvliegt neer te knallen. Ook duizenden leeuweriken, zwaluwen en vele kleine insecteneters als grasmus, braamsluiper of zaadeters als distelvink, kneu komen zo op een wel erg tragische manier aan hun einde.
http://www.ecologischgroen.be/bib/herfst.html

< >