boontjes uit de dop, uit de peulschil halen; peulen.
Voorbeelden:
Moeder zat boontjes te doppen [...]. Zo voorzichtig mogelijk bracht ik het ter sprake, de bingo-avondjes, de verzorging dag en nacht. Het tehuis. Ze is slim, wendde doofheid voor. Scharrelde richting keuken met de gedopte boontjes.
Pamela Koevoets, Moeder, 1998