zangvogel.
kleine, zwartwitte of bruinwitte zangvogel die zich vooral voedt met insecten, met zijn vleugels en staart wipt en een gevarieerde zang heeft.
Voorbeelden:
De oeverzwaluw komt sinds 1965 een dag of vijftien eerder terug vanuit Afrika naar Engeland, de bonte vliegenvanger nestelt een week eerder dan in de jaren tachtig, en het oranjetipje vliegt twee weken eerder dan in de jaren zeventig.
Reformatorisch Dagblad, 2001
Een soort als de bonte vliegenvanger, die pas eind april na vele duizenden kilometers vliegen vanuit Afrika in ons land arriveert, is juist erg dankbaar als zijn kastje pas laat aan de muur gaat, want meestal vindt hij bij aankomst alle plekjes al bezet.
NRC, 1995