Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

bompa

betekenis & definitie

opa.

vader van iemands vader of moeder; opa.

Voorbeelden:
Lange tijd runde den bompa de zaak, tot twee kleinzonen het roer overnamen.
De Standaard, 1997

Dagboek kleuter. Maandag. Sinterklaas gaan halen bij bomma en bompa. Alleen knikkers gekregen. Stom speelgoed. Heb knikkers op de keldertrap gelegd. Bompa naar beneden getuimeld, geen belang, bompa toch al oud en versleten, er waren geen knikkers kapot. Heb klop gekregen. Met knikkers spelen is verboden.
http://www.fiex.yucom.be/indexhome.htm

De ganse zwik moet erbij, bomma, bompa, tante nonneke, alle broers en zussen van mijn vrouw, hun kinderen.
Paul Desmedt, Scènes op het werk, 2000

< >