Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

beekprik

betekenis & definitie

prikvisje in beek of sloot.

smal, langgerekt, kaakloos visje dat in beken of sloten leeft; prik, prikvis of lamprei van klein formaat die in stromende watertjes voorkomt.

Voorbeelden:
In de sloten krioelde het van de negenogen (beekprikken) en bloedzuigers.
De Standaard, 1996

De rivierprik is nauw verwant aan de beekprik. Net als bij de beekprik wordt een groot deel van zijn leven (zo'n 4½ jaar) doorgebracht als larve in de bodem.
http://www.ravon.nl/vissen.html

De beekprik is een merkwaardig visje, hooguit een vinger lang.
http://www.drentsefederatie.nl/

Bij proefvangsten zou een team van de universiteit van Antwerpen hier verleden jaar zelfs verscheidene kleine botten, beekprikken, rivierkreeften en massa's (stroomopwaarts trekkende) glasaaltjes bovengehaald hebben.
De Standaard, 1996

De bronbeken binnen de historische boskernen zijn het leefgebied van de uiterst zeldzame Rivierdonderpad, Beekprik, Beekforel en Vuursalamander.
http://www.vlaanderen.be, 2001

< >