jachthond.
hond met korte poten, meestal een bontgevlekte vacht en een kop met lange, afhangende oren, een losse, gerimpelde huid en afhangende onderste oogleden, die vooral wordt gebruikt als jachthond bij de jacht op klein wild; bassethond.
Voorbeelden:
Ze had ook een hond, een basset, die Dopey heette.
Laurie Langenbach, Gevallen vrouwen, 1984
Het idee van de Hush Puppy-schoenen om met een hond te adverteren, had een onverwacht succes. De verkoop van de honden schoot omhoog. Met het uitverkoren ras, de basset, had het reclamebureau in de roos geschoten.
Midas Dekkers, Poot: verhalen over de hond, 2000
Een zeehond heeft nog iets met een bassethond gemeen. Beter gezegd, beide missen hetzelfde: behoorlijke ledematen. De zeehond heeft van een vorig bestaan op het land slechts flippers over en de basset is niet voor niets door het speciaalblad Kat en Hond gerecenseerd als 'twee honden lang en een halve hond hoog'. Op een of andere manier vertedert zoiets.
Midas Dekkers, Poot: verhalen over de hond, 2000