Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

appeltje

betekenis & definitie

kleine appel.

kleine appel.
Soms ook als affectieve benaming voor een appel van normaal formaat.

Voorbeelden:
Hij nam je mee de stal in, zocht een wormstekig appeltje uit de hoop die voor veevoer bestemd was en duwde je weer naar buiten.
Koos van Zomeren, De hangende man, 1983

Eet jij nou maar lekker je appeltje op, vóór die mannetjes van je thuiskomen. Dag liefie, daag... Heks af. Sneeuwwitje blijft met appel achter.
Jules Deelder, Sneeuwwitje en de zeven dwergen, 2000

Dan zei hij: "Ik heb toch een trommeltje dropjes in de auto? Dat is ook lekker. Of we nemen een appeltje mee."
Désanne van Brederode, Mensen met een hobby, 2001

Haar moeder knikte en stopte de boterhammen en een appeltje in haar tas, zodat Holly klaar was om naar school te gaan.
Willem Zebregs, Ritueel des doods, 2001

< >