Het begrip actief heeft 12 verschillende betekenissen:
1) geneigd tot handelen.
geneigd tot handelen, werken of bezig-zijn.
2) werkzaamheden verrichtend.
werkzaamheden of bezigheden verrichtend voor iets of iemand of op een bepaald gebied.
3) tewerkgesteld.
in dienst; tewerkgesteld.
4) waarbij men handelt.
waarbij men handelt, meedoet of actie onderneemt; met daden.
5) gedurende welke men werkzaam is.
waarin, gedurende welke men werkzaam is.
6) een bepaalde werking hebbend.
een bepaalde werking hebbend; werkend; werkzaam.
7) waarin iets een werking heeft.
waarin iets een bepaalde werking heeft.
8) ingeschakeld.
in werking; ingeschakeld.
9) bedrijvend.
waarin het onderwerp van de zin de handeling of werking verricht; bedrijvend.
10) nog tegoed; uitstaand.
nog tegoed; uitstaand.
11) gezamenlijke baten.
gezamenlijke baten van een boedel, bijvoorbeeld roerende en onroerende goederen en vorderingen.
Vaker in het meervoud activa.
12) bedrijvende vorm.
bedrijvende vorm van het werkwoord of van een zin.