Tot de vroegste prestaties van de Zwitserse klokkenmakers behoren de laat-15de-eeuwse huisklokken van Erhard Liechti uit Winterthur. Zijn wandklokken munten uit door het fraaie smeedwerk dat zelfs de mechanische onderdelen en het raderwerk omvat.
Hij rustte zijn klokken uit met een beschilderde wijzerplaat en voorzag ze, bewust van zijn meesterschap, van datum en signatuur. Liechti werd de stamvader van een hele dynastie van klokkenmakers die in de 16de eeuw veel torenuurwerken bouwden en waarvan de laatste pas in 1857 in Winterthur overleed. Een ander belangrijk centrum was Genève, terwijl de Zwitserse Jura op verscheidene plaatsen (Neuchâtel, Le Locle en La-Chaux-de-Fonds) eveneens bloeiende uurwerkcentra herbergde. De nabijheid van de Franse uurwerkindustrie is in Zwitserland vanaf het begin duidelijk speurbaar, vooral in de 16de- en 17de-eeuwse tafelklokjes en horloges: de laat-17de-eeuwse Franse oignon werd in Genève op minstens gelijkwaardig niveau geproduceerd. Hen nieuwe Franse impuls bereikte Zwitserland bij de herroeping van het Edict van Nantes in 1685. Heel wat hugenoten zochten hun heil over de Zwitserse grens en onder hen waren verscheidene zeer bekwame uurwerkspecialisten die de Zwitserse industrie met hun kennis en vakmanschap kwamen versterken.
Uit deze periode stamt de slanke, getailleerde Neuchateloise. een iets gewijzigde en vereenvoudigde uitvoering van de Franse consoleklok. Deze en andere Franse pcedulevormen werden de hele 18de eeuw in Zwitserland gebouwd. Tevens begon Zwitserland in deze eeuw een belangrijke rol te spelen in de Franse behoefte aan uurwerken; Zwitserland werd voor vele Franse klokkenbouwers de vaste leverancier van uurwerken en onderdelen. In het laatste kwart van die eeuw ondernam Frédéric Japy een eerste geslaagde poging tot massafabricage; zijn fabriek in Beaucourt (Jura) leverde een belangrijk aandeel aan de Franse uurwerkmakerij in de vorm van goedkope, onvoltooide uurwerken (ebauches). De dienende rol die Zwitserland t.o.v. de buitenlandse uurwerkindustrie op zich nam bracht de grootsten onder de Zwitserse uurwerkmakers ertoe zich in het buitenland te vestigen. Uurwerkmakers van formaat, zoals Lépine, Berthoud en Breguet vestigden zich in Parijs, Vulliamy in Londen.
Engeland was in deze eeuw ook de grootste afnemer van goedkope Zwitserse horloges. Een andere, belangrijke specialist op uurwerkgebied was de Zwitserse automatenbouwer Henri Louis Jacquet-Droz. die in de tweede helft van de 18de eeuw van zich deed spreken. Hij en zijn medewerker Leschot waren de pioniers van een bloeiende industrie van muziekautomaten, speelwerken in horloges en zangvogelautomaten die vooral veel in snuifdozen werden gemonteerd. Toen in de 19de eeuw het tabaksnuiven werd verdrongen door de sigaar brachten de vindingrijke Zwitsers hun muziekautomaten in sigarendozen aan. De fijne-uurwerkindustrie begunstigde kort na 1800 ook de bouw van horloges met repeteerslagwerk en jaarkalender en had ook de primeur in de nieuwerwetse platte vestzakhorloges. In deze tijd van grote expansie wist Zwitserland de markt in China aan de Engelsen te ontworstelen, waarvoor de industrie te Fleurier zich in het bijzonder specialiseerde (duplex-horloges).
In de laatste helft van de 19de eeuw veroverde La-Chaux-de-Fonds de Europese massamarkt met zijn goedkope doch goede Roskopf-horloge. Nog jaren nadien was de naam Roskopf in verschillende landen de gangbare term voor het horloge van de gewone man.