De officiële Franse meubelkunst bewoog zich steeds rond het mondaine Parijs en omgeving. De overige delen van Frankrijk behielden altijd een zekere afstand van de Parijse mode en de mate van acceptatie van een nieuwe stijlfase hing af van plaatselijke factoren, zoals welstand, beschikbare materialen, ambachtelijke bekwaamheden en gebruiken en vooroordelen.
Daarbij komt dat het strcckmcubel in het algemeen sterk wordt bepaald door het gezinsleven. Om al deze redenen vertoont het Franse streekmeubel een bonte verscheidenheid, waarin soms nog resten van zeer oude stijlvormen zijn te onderkennen. Zo vindt men in het Normandische meubel zelfs nog sporen van de kunst van de Vikingen. Louis XIII-stijlvormen treft men aan in de meubelen uit Bourgondië, Gascogne en Poitou: in veel streken zijn tradities en het rococo blijven hangen, o.a. Auvergne, Lorraine en Poilou. De meubelen uit de Elzas vertonen sterke banden met het Duitse en Zwitserse boerenmeubel, bijv. door een voorkeur voor geschilderde decoratie en sterk op de Duitse boerenschabels gelijkende stoelvormen.
De meubelen uit Provence en Limousin munten uit door fraai ijzerbeslag, en de grote donker gebeitste Bretonse meubelen onderscheiden zich door opengewerkte radvormen en gedraaide balustertjes in de deuren. Het buffet en de armoire zijn in vrijwel alle streken tegenwoordig. Bedden zijn minder of meer gesloten, afhankelijk van het klimaat; de Provençaalse bedden waren reeds vroeg zonder afsluiting terwijl de bergachtige streken van Auvergne, Savoie en de Vogezen juist het lit dos, de bedstede, in ere hielden. De pannetière (broodkast) wordt overal gevonden, evenals muurschappen en messendozen.