Tot de z. behoort een grote groep zowel van lichte als zware eggen, die meestal bestaan uit enkele egvelden, bevestigd aan een gemeenschappelijke trekboom. Het raam van elk egveld heeft in de lengte enige zigzag gebogen balken, waartussen dwarsbalken.
Op de kruispunten der balken zijn de tanden bevestigd, die verschillend van vorm zijn, al naargelang de grondsoort en het te verrichten werk. Voor ondiep werk gebruikt men een eg met korte rechte tanden, voor een diepere bewerking een eg met tanden die eerst verticaal en later schuin naar voren staan. Soms is de tand enigszins mesvormig. Door de zigzagvorm der balken kan elke tand een eigen geultje trekken. De velden der z. worden getrokken aan 2 haken, die aan de korte voorkant zitten. Ze kunnen ook achteruit worden getrokken aan haken die aan de korte achterkant zitten.
De tanden slepen dan ondieper door de grond. Het aantal egvelden varieert gewoonlijk van 2 tot en met 4.