Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Wolkentypen

betekenis & definitie

Door de Internationale Meteorologische Organisatie is een wolkenatlas uitgegeven, waarvan in 1941 een Ned. bewerking is verschenen in nr 121 van de publicaties van het K.N.M.I. onder de titel Wolken, wolkencodes, hydrometeoren, wolkenplaten. Men onderscheidt 3 vormen:

a. Afzonderlijke wolken, die zich bij hun vorming vooral in verticale richting ontwikkelen en zich bij het oplossen in horizontale richting uitspreiden.
b. Gelaagde wolken, echter verdeeld in draden, schubben of vlokken (schaapjes) enz.,die gedurende geruime tijd niet veranderen of langzaam oplossen.
c. Gelaagde wolken, beslaande uit m.o.m. volledige sluiers, die zich veelal geleidelijk over de gehele hemel uitbreiden en daarbij in dikte toenemen. Deze vormen, die op verschillende hoogten kunnen voorkomen (hieronder aangegeven voor gematigde breedten), worden verdeeld in 4 families en 10 geslachten.

Familie A: Hoge wolken, i.h.a. boven 6000 m. Geslachten: Cirrus en cirrocumulus (vorm b) en cirrostratus (vorm c).

Familie B: Middelbare wolken, i.h.a. tussen 6000 en 2000 m. Geslachten: altocumulus (vorm a en b), altostratus (vorm c).

Familie C: Lage wolken, i.h.a. onder 2000 m. Geslachten: stratocumulus (vorm a en b), stratus en nimbostratus (vorm c).

Familie D: Wolken, die zich in verticale richting ontwikkelen, i.h.a. onder het cirrus-niveau en boven 500 m.

Geslachten: cumulus en cumulonimbus (vorm a). Sommige geslachten worden verdeeld in ondergeslachten, terwijl bij de meeste geslachten nog weer verschillende soorten worden onderscheiden. Ook kent men wolkenvariëteiten, die bij verschillende geslachten kunnen voorkomen.

De diverse wolkengeslachten kunnen als volgt worden beschreven.

Cirrus (Ci) (1.). Afzonderlijke wolken, samengesteld uit een teer vezelig weefsel van veelal zijdeachtige glans, zonder eigen schaduw en meestal wit van kleur. Cirruswolken bestaan altijd uit ijskristallen. Halos komen in cirrus zelden voor.

Cirrocumulus (Cc). Een laag of bank van cirrusachtige wolken, samengesteld uit afzonderlijke witte vlokken of uit zeer kleine, ronde wolkjes, zonder schaduw, gerangschikt hetzij in groepen of rijen, hetzij in ribbels. Cirrocumulus is i.h.a. een ontaarde cirrus of cirrostratus. Hij komt zelden voor en moet niet worden verward met kleine altocumuluswolken; tussen beide bestaat een geleidelijke overgang. De naam cirrocumulus dient alleen te worden gebruikt, wanneer de wolkjes duidelijk met cirrus of cirrostratus zijn verbonden of daaruit zijn ontstaan of wel kenmerken bezitten, die er op wijzen, dat zij uit ijskristallen bestaan.

Cirrostratus (Cs) (2.). Een fijne, witachtige sluier, die de zons- of maansrand niet vervaagt en die veelal aanleiding geeft tot de vorming van halos. Hij is soms geheel doorzichtig en geeft dan de hemel slechts een melkachtig aanzien; soms vertoont hij ook een vezelachtige structuur als van een verward dradennet. De cirrostratus bedekt meestal een groot gedeelte van de hemel, veelal leidt de ontwikkeling tot een volledige bedekking van de hemel. Het wolkendek is nooit zo dicht, dat bij voldoend hoogstaande zon de schaduwen van voorwerpen aan het aardoppervlak geheel verdwijnen. De melkachtige cirrostratussluier onderscheidt zich van een gelijk uitziende nevelsluier (heiigheid) door de in de eerstgenoemde wolk bijna altijd optredende haloverschijnselen.

Altocumulus (Ac) (2 en 3.). Een laag (of banken), bestaande uit stroken of uit tamelijk afgeplette ballen, waarbij de kleinste nog regelmatig gevormde delen vrij dun zijn en hier en daar schaduw vertonen. De afzonderlijke elementen zijn in groepen, rijen of golven in één of twee richtingen gerangschikt. De randen der dunne doorzichtige gedeelten vertonen vaak een paarlemoeren glans (iriseren). Altocumulus onderscheidt zich van cirrocumulus door het ontbreken van halos (geen ijskristallen) en van stratocumulus door het kenmerk, dat de kleinste der nog duidelijk te herkennen en regelmatig gerangschikte delen niet groter zijn dan 10 X de zonsmiddellijn.

Altostratus (As) (4.). Een vezelachtige of dradige sluier van m.o.m. grauwe of blauwachtige tint. Hij gelijkt op een dichte cirrostratus, maar vertoont geen haloverschijnselen.

Men onderscheidt de volgende ondergeslachten:

(1) Altostratus translucidus. Sluier, die op een dikke cirrostratus lijkt en waardoor zon of maan als door een matglas waarneembaar zijn.

(2) Altostratus opacus. Dichte laag van veranderlike dikte, waarachter de zon geheel schuil kan gaan.

(3) Altostratus praecipitans. Dichte laag, waaruit regen of sneeuw valt.

Stratocumulus (Sc) (5.). Een laag (of banken), bestaande uit vlakke stroken of uit ballen. De kleinste nog regelmatig gerangschikte delen van de laag zijn tamelijk groot, niet scherp begrensd en grauw met donkerder gedeelten. de afzonderlijke elementen zijn in groepen, rijen of golven in één of twee richtingen gerangschikt. Een geheel met stratocumulus bedekte hemel ziet er gegolfd uit en komt op het vasteland vooral in de winter voor.

Stratus (St). Een egale op mist gelijkende wolkenlaag, die echter niet met het aardoppervlak in aanraking is. Uit stratus kan slechts motregen vallen. Nimbostratus (Ns). Een laag, vormloos wolkendek, vrijwel geheel egaal en van donkergrijze kleur, dat er echter uitziet alsof het van binnenuit zwak wordt verlicht. Wanneer er neerslag uit valt, is dit gelijkmatige regen of gelijkmatige sneeuw.

Als de neerslag de grond niet bereikt, ziet de onderkant van de wolk er onscherp en vochtig uit, als gevolg van de afhangende valstrepen. Gewoonlijk ontwikkelt de nimbostratus zich uit een dikker wordende en daardoor steeds lager komende altostratuslaag.

Cumulus (Cu) (6, 7). Afzonderlijke wolken, waarvan de bovenzijde koepelvormig is en halfronde uitwassen vertoont, terwijl de onderzijde vrijwel horizontaal is. De echte cumulus is zowel aan de boven- als de onderzijde scherp begrensd en vormt zich in opstijgende luchtstromen meestal bij heldere hemel. Zelfs bij zeer sterke verticale ontwikkeling kunnen cumuluswolken slechts lichte neerslag geven.

Soorten:

(1) Cumulus humilis, met geringe verticale ontwikkeling, die voorn. bij mooi weer voorkomt.

(2) Cumulus congestus, hoog opbollend met koepels, die aan bloemkool doen denken.

Cumulonimbus(Cb) (7,8).Uitgebreide wolkenmassa’s met krachtige verticale ontwikkeling, waarvan de cumulusachtige delen zich verheffen in de vorm van bergen of torens. Het bovenste gedeelte van een cumulonimbus vertoont een vezelachtige structuur en breidt zich dikwijls in de vorm van een aanbeeld uit. de onderkant lijkt op nimbostratus. Cumulonimbuswolken veroorzaken i.h.a. regen- of sneeuwbuien met een m.o.m. heftig karakter, soms hagel of losse hagel en dikwijls onweer. Ook wanneer de top van de wolk niet waarneembaar is, karakteriseren echte buien de cumulonimbus. Als hoofdkenmerk ter onderscheiding van de cumulus vertoont zijn bovenste gedeelte steeds een vezelachtige structuur. Verreweg de meeste wolken aan de achterzijde van atmosferische storingen ontstaan uit een cumulonimbus; door het uitspreiden van de m.o.m. hoge delen en door het oplossen van de lagere vormen zich altocumulus of stratocumulus, terwijl uit de cirrusachtige gedeelten dichte cirrus ontstaat.

G. BRAAK.

< >