Volgens deze wet, welke aan J. von LIEBIG wordt toegeschreven, wordt de opbrengst van een gewas bepaald door de groeifactor, welke in het minimum verkeert, d.w.z. waarvan naar verhouding het minst aanwezig is. Onder invloed van WAGNERS fosfaatproeven stelde men zich voor, dat de afhankelijkheid der plantenproductie van de hoeveelheid der groeifactoren een evenredigheid was, waarbij de rechtlijnige stijging van de opbrengst met een plotselinge knik in horizontale richting gaat lopen, als een tweede groeifactor relatief het meest in het minimum geraakt.
Dit rechtlijnige verband blijkt slechts in grensgevallen te bestaan.